Выбрать главу

Een magere, witte hand schoot als een slang uit het duister, greep het mes en ramde het in het tafelblad.

Argats ogen puilden uit. ‘Nog meer magie...’ bromde hij.

‘Handigheid,’ antwoordde Raistlin koel. ‘Gaan we verder met ons gesprek of gaan we spelletjes spelen waar ik als kind al goed in was?’

‘Informatie klopt,’ sputterde Argat tegen, en borg zijn mes weer op. ‘Dat is Duncans plan, ja.’

‘Mooi. Mijn plan is erg simpel. Duncan zal in het fort blijven en zal vast niet zelf het strijdveld betreden. En hij zal persoonlijk het bevel geven om de poorten te sluiten.’

Raistlin leunde achterover en zijn vingertoppen van beide handen raakten elkaar. ‘En als dat bevel komt, zullen de poorten niet sluiten.’

‘Zo simpel?’ sneerde Argat.

‘Zo simpel.’ Raistlin spreidde zijn handen. ‘Degenen die de poorten moeten sluiten, zullen sterven. Alles wat jij hoeft te doen is de poorten enkele minuten openlaten, om ons de tijd te gunnen ze te bestormen. Dan is Pax Tharkas verloren, zullen jouw manschappen hun wapens neerleggen en zich bij ons aansluiten.’

‘Inderdaad simpel, maar er klopt één ding niet,’ zei Argat die Raistlin sluw aankeek. ‘Onze huizen en gezinnen in Thorbardin. Wat zal ervan worden als wij de boel verraden?’

‘Niets aan de hand,’ zei Raistlin. Hij reikte naar een buidel naast hem en haalde een met zwart lint bijeengebonden schriftrol tevoorschijn.

‘Dit moet je aan Duncan geven.’ Terwijl hij de rol aan Argat overhandigde, gebaarde hij dat hij de boodschap zelf ook mocht lezen.

Fronsend en nog steeds argwanend nam de dwerg de rol aan, maakte het lint los en las de tekst bij het zwakke, magische licht dat de kist vol munten nog steeds uitstraalde.

Hij keek verbijsterd op naar Raistlin. ‘Dit... is in taal van mijn volk.’

Raistlin knikte ongeduldig. ‘Natuurlijk, wat had je anders verwacht? Anders zou Duncan het toch nooit geloven?’

‘Maar...’ Argats mond viel open. ‘Die taal is geheim, alleen zwarte dwergen en enkele anderen kennen die... Duncan, de koning...’

‘Lees!’ Raistlin maakte een geïrriteerd gebaar. ‘Ik heb niet de hele nacht.’

Een godslastering vloekend las de dwerg de boodschap. Het duurde even, hoewel de tekst niet zo lang was. Hij streek door zijn dikke baard en liet een en ander eens goed tot zich doordringen. Toen stond hij op, rolde het perkament weer op en sloeg er zachtjes mee in zijn handpalm.

‘Je hebt gelijk. Dit zal alles oplossen.’ Hij ging weer zitten, en zijn ogen vernauwden zich toen hij de magiër weer aankeek. ‘Maar ik wil Duncan nog iets anders geven. Niet alleen die rol... maar iets indrukwekkends...’

‘En wat beschouwt jouw volk als indrukwekkend?’ vroeg Raistlin gevat met krullende lippen. ‘Een stapel misvormde lijken?’

Argat grinnikte. ‘Het hoofd van jullie generaal.’

Er viel een lange stilte. Niets, maar dan ook niets verried Raistlins gedachten. Hij leek niet eens te ademen. De totale stilte duurde zo lang dat Argat dacht dat de stilte zelf een krachtige entiteit geworden was.

De dwerg huiverde, maar werd toen boos. Nee, hij zou zijn eis handhaven. Duncan zou zich verplicht voelen hem tot held uit te roepen, net als die smeerlap van een Kharas.

‘Afgesproken.’ Raistlins stem klonk vlak, zonder toon of emotie. Maar terwijl hij sprak, leunde hij voorover. Haarfijn aanvoelend dat de magiër dichterbij kwam, deinsde de dwerg terug. Hij kon nu de glimmende ogen zien en de peilloze diepte erin gaf hem de kriebels tot in het diepst van zijn ziel.

‘Afgesproken,’ herhaalde de magiër. ‘Zorg nou maar dat jij jouw deel van de afspraak nakomt.’

Iets wegslikkend, probeerde Argat een lachje te produceren. ‘Ze noemen je zeker niet voor niets de Duistere, hè, vriend?’ Hij probeerde nogmaals te lachen en stopte de perkamentrol veilig tussen zijn riem. Raistlin gaf geen antwoord en slechts het ruisen van zijn zwarte kap gaf aan dat hij de dwerg wel had gehoord.

Schouderophalend draaide Argat zich om en maakte een bevelend gebaar naar zijn metgezellen in de richting van de kist. Ze haastten zich om het deksel te sluiten met de sleutel die Raistlin uit een van zijn vele zakken tevoorschijn toverde. En hoewel dwergen bepaald gewend zijn om zware voorwerpen te tillen, moesten de twee hijgend hun best doen om het ding van zijn plaats te krijgen. Argats ogen glommen van plezier.

De twee dragers verlieten de tent snel voor hun leider hetzelfde deed. Hun last tussen hen in dragend zochten ze snel de veilige schaduwen in het bos op.

Argat keek ze even na en draaide zich nog een laatste keer om; de magiër leek opnieuw een donkere poel in de duisternis te zijn.

‘Geen paniek, mijn vriend. We zullen niet falen.’

‘Nee, vriend,’ zei Raistlin zacht. ‘Dat weet ik wel zeker.’

Argat wond zich op, want de toon beviel hem niet.

‘Begrijp één ding goed, Argat: dat geld is vervloekt. Als je me bedriegt, zal iedereen die dat geld aanraakt de huid op zijn handen zwart zien worden en zien wegrotten. En als je handen dan een bloedende massa stinkend vlees zijn, volgt de huid van je armen en benen. En heel langzaam, terwijl je ’t hulpeloos onder je eigen ogen ziet gebeuren, zal de vloek zich over je hele lichaam verspreiden. En als je niet meer op je wegrottende voeten kunt staan, val je uiteindelijk dood neer.’

Argat produceerde een verstikt keelgeluid. ‘Je... je liegt!’ wist hij piepend uit te brengen.

Raistlin zei niets. Voor hetzelfde geld was hij allang weer verdwenen, wat Argat betrof. De dwerg zag de magiër niet meer en voelde zijn aanwezigheid ook niet meer. Wat hij wel hoorde was het harde gelach uit verschillende kelen, van mens en dwerg, in de donkere nacht.

Hijgend en vloekend maakte Argat dat hij wegkwam.

Maar terwijl hij wegrende, veegde hij zijn handen toch vertwijfeld af aan zijn broek...

Hoofdstuk 6

Z onsopgang... Krynns zon kroop bijna aarzelend vanachter de berg omhoog, alsof hij van tevoren wist over welke gruwelen hij vandaag zijn licht zou laten schijnen. Maar de tijd was onstuitbaar. Toen de eerste stralen dan toch over de bergtoppen schenen, werd de zon begroet met gejuich en wapengekletter door hen die wellicht voor de laatste keer in hun leven een zonsopgang mochten meemaken.

Onder de enthousiastelingen bevond zich ook Duncan, koning der bergdwergen. Hij stond hoog op de kantelen van het machtige fort Pax Tharkas, omringd door zijn generaals, en overal hoorde hij het hese geschreeuw van zijn manschappen. Hij lachte voldaan; dit zou een glorieuze dag worden.

Slechts één dwerg juichte niet. Duncan hoefde niet eens te kijken om zich zeer bewust te zijn van de stilte die even luid in zijn hart weerklonk als alle toejuichingen in zijn oren.

Afgezonderd van de andere dwergen stond Kharas, de grote held der dwergen. Lang en indrukwekkend in zijn glanzende wapenrusting, zijn gigantische hamer in de handen geklemd, staarde hij naar de zonsopgang en voor wie goed keek, waren de tranen die over zijn wangen biggelden duidelijk te zien.

Maar er keek niemand. Sterker nog, iedereen vermeed Kharas’ blik zorgvuldig. Niet zozeer omdat hij huilde, hoewel tranen als kinderlijke zwakheid worden gezien door dwergen. Nee, het was niet omdat hij weende dat iedereen zijn ogen overdreven strak op iets anders gericht hield. Het was juist omdat zijn tranen ongestoord over zijn blote wangen konden druppelen...

Kharas had zijn baard afgeschoren.

Hoewel Duncans ogen de vlakten voor Pax Tharkas bespiedden, en zijn geest zich instelde op de vijand die zich over de woeste vlakten verspreidde, hun speerpunten glinsterend in het zonlicht, voelde de grote leider toch vooral de verbijstering die hem hedenochtend overviel toen hij Kharas zag, zonder baard en met een glad gezicht. In zijn handen hield de dwerg de lange strengen baardhaar vast en iedereen keek met afschuw toe hoe hij ze over de kantelen uitstrooide.

Een baard is het geboorterecht van een dwerg, zijn trots, zijn familietrots. Bij diep verdriet zal een dwerg gedurende een rouwperiode zijn baard niet kammen, maar er kan slechts één aanleiding zijn om zijn baard af te scheren. Schaamte. Het is het teken van schande - de straf voor moord, diefstal, lafheid of desertie.