Выбрать главу

Maar de held van de dwergen beantwoordde de blik van zijn koning slechts met een staalharde, kille blik. Niettemin boog hij zijn hoofd voor zijn Heer, draaide zich om en volgde de anderen, als leiders van de infanterie.

Duncan keek hem boos na. ‘Moge Reorx de resten van zijn baard in vlammen doen opgaan!’ mopperde hij binnensmonds terwijl hij zijn generaals volgde. Hij zou schouder aan schouder met hen staan als de poorten opengingen en zijn leger de vlakte op zou marcheren. ‘Wat denkt hij wel? Mijn eigen zoons zouden dat niet eens durven. Dit kan zo niet veel langer doorgaan. Na de veldslag zal ik hem wel eens even op zijn nummer zetten.’

In zichzelf grommend en vloekend was Duncan bijna bij de trap naar beneden aangekomen toen hij een hand op zijn arm voelde. Opkijkend zag hij Argat staan.

‘Ik vraag koning,’ zei de dwerg in zijn wat onbeholpen taal, ‘om nog eens goed na te denken. Ons plan is goed plan. Vergeet rotsfort. Laat hen dat maar hebben.’ Daarbij gebaarde hij naar de troepen op de vlakten. ‘Zij versterken fort niet. Als we terugtrekken naar Thorbardin, komen zij ons achterna over de vlakten. Dan nemen we Pax Tharkas weer in en - bam! - hierbij klapte de dwerg met zijn handen - ‘dan hebben we ze in de tang! Tussen Pax Tharkas in noorden en Thorbardin in zuiden.’

Duncan staarde de zwarte dwerg kil aan. Deze strategie had Argat ook aan de Oorlogsraad gepresenteerd en Duncan had zich al afgevraagd hoe hij erbij was gekomen. Zwarte dwergen lieten zich zelden in met militaire zaken; ze gaven slechts om hun portie van de buit. Zat Kharas hier achter, in een laatste poging om de veldslag te vermijden?

Duncan schudde Argat geïrriteerd van zich af. ‘Pax Tharkas zal nimmer vallen! Jouw strategie is de strategie van een lafaard! Ik geef helemaal niets aan dat schorem, niet één stukje koper, niet één kiezelsteen! Ik sterf hier nog liever!’

Boos wegbenend en briesend stommelde Duncan de trap af.

Argat keek hem geamuseerd na. ‘Misschien wilt u op deze steenklomp sterven, maar Argat niet.’ Hij wendde zich tot twee andere dwergen die zich schuil hadden gehouden in de schaduw achter hem, en hij knikte twee keer. De andere twee knikten terug en gingen huns weegs.

Hoog op de kantelen zag Argat de zon hoger en hoger in de hemel klimmen. Maar onwillekeurig wreef hij zijn handen over zijn lederen wapenrusting alsof hij ze wilde reinigen...

De Hoogbulp wist het niet zeker, maar hij had toch het gevoel dat er iets misging.

Hoewel niet erg snel van begrip, en niet al te best op de hoogte van de complexe tactieken en strategieën inzake oorlogsvoering, leek het hem niet erg logisch dat een dwerg die aan de winnende hand op het strijdveld was, bloedend en halfdood, struikelend het fort weer binnen waggelde.

Toegegeven, één of twee hadden nog onder het kopje ‘jammer, maar helaas’ kunnen vallen, maar het aantal zwaar gehavende dwergen nam nu alarmerend snel toe. De Hoogbulp besloot dus dat hij met eigen ogen wilde zien wat er precies gaande was. Hij deed twee stappen voorwaarts, maar toen hij daarop alle herrie en oproer achter hem hoorde, bleef hij stokstijf staan. Zwaar zuchtend keek de Hoogbulp om; hij was zijn gezelschap even vergeten.

‘Nee, nee, nee!’ schreeuwde hij boos, en zwaaide met zijn armen in de lucht. ‘Hoe vaak moet ik het nu nog zeggen? Blijf hier! Koning zei tegen Hoogbulp: ‘Alle bulpen blijven hier.’ Dat betekent dus hier blijven! Begrepen?’

De Hoogbulp keek zijn mannen ernstig aan, waardoor degenen die nog overeind stonden, van schaamte begonnen te bibberen. Hoogbulps ene oog bood dan ook een angstaanjagende aanblik. De greppeldwergen die over hun speer waren gestruikeld, zij die hun speer hadden laten vallen, zij die in de verwarring hun buurman hadden gestoken, zij die domweg voorover waren gevallen en zij die abusievelijk de verkeerde kant op waren gedraaid en hun chef nu ruggelings aanhoorden; allen werden op stel en sprong bang.

‘Luister, stelletje ongeregeld!’ snauwde de Hoogbulp, driftig ademhalend. ‘Ik ga kijken wat er aan de hand is. Het lijkt me niet goed wat ik zie. Er wordt weinig gezongen, maar vooral doodgebloed. De koning had Hoogbulp iets heel anders voorgesteld. Dus ik ga. Jullie blijven hier. Begrepen? Herhaal wat ik zeg!’

‘Ik ga,’ aapten zijn troepen keurig na. ‘Jullie blijven hier!’ De Hoogbulp trok nu aan zijn baard. ‘Nee, ik ga, en ... jij, jullieallemaal - ach, laat ook maar!’ Hij liep woedend weg, wat onmiddellijk tot gevolg had dat er achter hem weer van alles omviel en misging met de dodelijk scherpe speren.

Misschien was het maar goed ook dat hij niet ver hoefde te lopen. Anders zou hij bij terugkomst zijn halve troepenmacht dood of zwaar gehavend aangetroffen hebben, onvrijwillig gespietst aan de speer van zijn buurman. Godzijdank ontdekte hij wat er aan de hand was, voordat er meerdere doden vielen.

De Hoogbulp had slechts twintig stappen gezet toen hij de hoek omging en bijna tegen Duncan opbotste, zijn koning nota bene. Duncan had hem nauwelijks in de gaten, omdat hij met zijn rug naar hem toe stond. De koning was in druk gesprek verwikkeld met Kharas en enkele andere bevelhebbers. De Hoogbulp deed snel een stapje terug en luisterde aandachtig toe.

Anders dan de dwergen die terug waren gekeerd met een ingedeukte wapenrusting, wat deed vermoeden dat ze van een rotsige berghelling waren gestuiterd, verkeerde Kharas’ harnas nog in veel betere staat. De handen en armen van de held waren met bloed besmeurd, maar het was overduidelijk bloed van de vijand. Er waren ook maar weinig krijgers in staat om de zware en machtige klappen van Kharas’ strijdhamer op te vangen. Er waren al velen gesneuveld onder Kharas’ handen, hoewel velen zich wel afvroegen, tijdens hun laatste momenten, waarom de lange dwerg bittere tranen huilde terwijl hij de genadeklap uitdeelde.

Op dit moment huilde Kharas echter niet. Zijn tranen waren opgedroogd en hij was in felle discussie met zijn koning verwikkeld.

‘We delven het onderspit op het slagveld, heer,’ zei hij ernstig. ‘Generaal IJzerhand deed er goed aan om de terugtrekking te bevelen. Als u Pax Tharkas wilt behouden, moeten we ons binnen terugtrekken en de poorten sluiten zoals gepland. Onthoud goed dat dit geen onvoorziene gebeurtenis is, heer.’

‘Maar niettemin wel een schandelijke zaak,’ bromde Duncan met een luide vloek. ‘Verslagen door een stelletje dieven en boeren!’

‘Zeer goed getrainde dieven en boeren, heer,’ stelde Kharas formeel vast, waarop de generaals hem instemmend bijvielen. ‘De Vlaktemannen zijn geboren strijders en onze eigen broeders vechten met de moed die we van ze kennen. En daar komen de ridders van Solamnië op hun machtige paarden dan óók nog eens bij.’

‘U moet het bevel geven, heer,’ zei een van de generaals. ‘Of bereid u voor op een snelle dood, hier ter plekke.’

‘Sluit die godvergeten poorten dan maar,’ vloekte en tierde Duncan woedend. ‘Maar zet het mechanisme nog niet meteen in werking. Niet tot het allerlaatste moment; misschien is het niet eens nodig. Het zal ze nog zwaar vallen om de poort te bestormen en ik wil de mogelijkheid behouden om weer naar buiten te kunnen gaan zonder eerst duizenden tonnen rots opzij te moeten schuiven.’

‘Sluit de poorten!’ klonk het nu uit vele kelen.

Iedereen op de binnenplaats, levend of zwaargewond, zelfs de stervenden, keek toe hoe de immense poort gesloten ging worden. De Hoogbulp was een van hen en hij was danig onder de indruk. Hij had wel eens verhalen gehoord over de poort - hoe soepel het mechanisme op goed geoliede scharnieren liep waardoor er maar twee dwergen aan elke kant nodig waren om hem te sluiten. De Hoogbulp vond het wel jammer dat men vooralsnog het steenmechanisme niet ging bedienen; hij had zich namelijk erg verheugd op de tonnen steen die naar beneden zouden donderen.