Maar wat er nu komen zou was al onderhoudend genoeg... De Hoogbulp hield de adem in door wat hij zag, sterker nog, hij stikte bijna. Achter de poorten zag hij namelijk iets wat hem bijna deed verlammen van schrik.
Een enorm leger kwam op hem af... en het was niet zijn leger! Dat kon maar één ding betekenen: dat was de vijand! Want na enige momenten van diep en dus pijnlijk nadenken kwam hij tot de conclusie dat er maar twee partijen waren in dit conflict: zij en wij.
Het middagzonnetje scheen vrolijk op de ridders van Solamnië en hun schilden en getrokken zwaarden weerspiegelden het heldere licht. Achter hen stormde ook de infanterie voorwaarts. Het leger van Fistandantilus bestormde het fort, in de hoop binnen te zijn vóór de machtige poorten gesloten konden worden. De weinige bergdwergen die moedig genoeg waren om nog in de weg te gaan staan, werden onder de voet gelopen en neergeslagen door paardenhoeven en flitsend staal.
De vijand kwam dichter- en dichterbij. De Hoogbulp slikte zenuwachtig iets weg. Hij wist niet veel van militaire manoeuvres, maar het leek hem een uiterst geschikt moment om nu de poort te sluiten. Blijkbaar vonden de generaals dat ook, want ze renden allemaal dezelfde richting op, gillend en schreeuwend.
‘In de naam van Reorx, waarom duurt het...’ stamelde Duncan.
Plotseling werd Kharas’ gezicht bleek.
‘Duncan?’ zei hij opmerkelijk kalm. ‘We zijn verraden. Je moet onmiddellijk weg van hier.’
‘Wa... wat?’ stotterde Duncan in totale verbijstering. Op zijn tenen staand probeerde hij tevergeefs over de menigte op de binnenplaats te kijken. ‘Verraden? Hoe...’
‘De zwarte dwergen, heer,’ sprak Kharas, die door zijn opmerkelijke lengte wel kon zien wat er ginder plaatsvond. ‘Ze hebben de poortwachters gedood, blijkbaar, en vechten nu om de poort open te houden.’
‘Maak ze af!’ Er stond letterlijk schuim op Duncans mond en speeksel droop langs zijn baard. ‘Allemaal! Maak ze af!’ De dwergenkoning trok zijn eigen zwaard en sprong voorwaarts. ‘Ik zal ze eigenhandig...’
‘Nee, heer!’ Kharas greep hem beet en sleurde Duncan terug. ‘Het is te laat! Kom, we moeten maken dat we wegkomen. U moet onmiddellijk vluchten naar Thorbardin, mijn koning!’
Maar Duncan was niet meer voor rede vatbaar en vocht heftig om uit Kharas’ greep te komen. Uiteindelijk balde de jongere dwerg, met een verbeten gezicht, zijn veel grotere vuist en sloeg zijn koning onverbiddelijk hard op zijn kaak. Duncan wankelde achteruit, maar hij ging niet neer.
‘Daar laat ik je voor onthoofden, hoor je me!’ bezwoer de koning, die zijn zwaard weer wilde grijpen. Nog een dreun van Kharas maakte het karwei echter af en Duncan ging KO en lag vredig op de grond.
Met bedroefd gezicht bukte Kharas zich, tilde zijn koning met wapenrusting en al op en steunend en kreunend gooide de stoutmoedige dwerg hem over zijn schouder. Terwijl hij de enige dwergen die nog konden vechten opriep hem te dekken, rende hij voor zijn leven terwijl de comateuze koning, met bungelende armen, willoos over zijn schouder hing.
De Hoogbulp staarde met afschuw, maar toch ook gefascineerd, naar het oprukkende leger. Keer op keer echode Duncans laatste bevel in zijn hoofd rond - Jij Blijft Hier!
En toen hij zich omdraaide om terug naar zijn manschappen te gaan, was dat nou precies wat de Hoogbulp wilde doen.
Hoewel greppeldwergen een welverdiende reputatie hebben van het meest laffe volk op Krynn, kunnen ze daarentegen vechten - mits in een hoek gedreven - met een felheid die menig vijand heeft verbaasd.
De meeste legers gebruiken greppeldwergen slechts als allerlaatste steuntje in de rug, zo ver mogelijk weggestopt in de achterhoede, omdat je er bijna vergif op kunt innemen dat de greppeldwergen het eigen leger evenveel schade toebrengen als de vijand.
Vandaar dat Duncan het enige detachement greppeldwergen, voormalige mijnwerkers in Pax Tharkas, op de binnenplaats had achtergelaten, met de boodschap daar te blijven, omdat ze daar nou eenmaal de minste schade konden aanrichten. Hij had ze wel speren gegeven, voor de zeer onwaarschijnlijke mogelijkheid dat de vijand zo ver zou oprukken.
Maar dat was nu precies wat er gebeurde. En nu ze het leger van Fistandantilus snel zagen naderen, wetend dat ze verslagen waren en als ratten in de val zaten, waren alle dwergen in Pax Tharkas flink in de war.
Enkele dwergen echter hielden het hoofd koel. De allerbeste boogschutters op de kantelen lieten nog een barrage aan pijlen op de vijanden neerdalen, wat nog voor enig oponthoud zorgde. Sommige commandanten verzamelden hun regimenten, ter voorbereiding op verdere gevechten op weg naar de veilige bergen. De meeste dwergen namen domweg de benen en renden voor hun leven.
En zo kwam het dat er nog maar één groep in de weg van het naderende leger stond - de greppeldwergen.
‘Het is zover!’ riep de Hoogbulp gehaast naar zijn mannen, toen hij hijgend en puffend aan kwam zetten. Onder al het vuil was zijn gezicht lijkbleek, maar hij toonde zich toch opmerkelijk kalm en beheerst. Hem was per slot van rekening te kennen gegeven dat ‘Hij Hier Moest Blijven’, en dus, bij Reorx’ baard, zou hij hier ook blijven.
Niettemin, nu hij zag dat zijn manschappen wat angstig leken te worden bij de aanblik van de aanstormende paarden en hun berijders, duidelijk zichtbaar door de open poort, vond de Hoogbulp het hoog tijd voor een morele oppepper.
Aangezien hij zijn mannen gedrild had voor deze gelegenheid, had hij ze ook enige opruiende oorlogsteksten bijgebracht. Daar was hij in het bijzonder erg trots op geweest; helaas vergisten de mannen zich steeds in de tekst...
‘Welnu!’ schreeuwde hij. ‘Wat geven jullie me?’
‘Dood!’ riepen zijn manschappen bijna vrolijk, met één stem.
De Hoogbulp kromp ineen. ‘Nee, nee, nee...’ tierde hij stampvoetend. Zijn troepen keken elkaar geïrriteerd aan.
‘Ik heb jullie toch geleerd, stelletje bulp ongeregeld...’
‘Loyaliteit tot in de dood!’ schreeuwde een eenling plots triomfantelijk.
De anderen keken hem boos aan, omdat hij blijkbaar een wit voetje bij de baas wilde halen. Zijn directe buurman prikte hem zelfs pijnlijk in zijn rug met zijn speer. Gelukkig hield hij de speer verkeerd om vast, dus al te veel schade richtte hij niet aan.
‘Helemaal goed!’ sprak de Hoogbulp, die hard zijn best deed om het steeds luider wordende hoefgetrappel achter hem te negeren. ‘Nog een keer dan maar! Wat geven jullie me?’
‘Lo... ya... li... teit... tot... in... de... dood...’ De woorden kwamen er nogal langgerekt en moeizaam uit door de lastige lettergrepen, en het aanvankelijke enthousiasme was inmiddels ook vér te zoeken. Achterin stak iemand zijn hand op.
‘Wat moet je, Snugbulp?’ snauwde de Hoogbulp.
‘Geldt die, eh... loyiteit ook nog als we al dood zijn?’
De Hoogbulp staarde hem met zijn ene oog aan... ‘Nee, gestoorde zak ingewanden!’ ontplofte hij, tandenknarsend. ‘Dood of loyaliteit, kijk maar wat je het beste uitkomt!’
Hier moesten alle greppeldwergen erg om lachen, en ze voelden zich ineens een stuk beter.
Hoofdschuddend en mopperend, draaide de Hoogbulp zich om, de vijand trotserend, en hij gaf het beveclass="underline" ‘Presenteer speer!’
Dat was een ernstige vergissing en hij besefte het terwijl hij het zei; achter hem klonk een enorme en vooral verwarde herrie, en her en der werden pijnlijke kreten geslaakt.
Maar ach, op dat moment deed het er allemaal niets meer toe…
De zon ging onder in een rood waas, achter de verstilde bossen van Qualinesti.
Alles was nu rustig in Pax Tharkas, het machtige, naar verluidt onneembare fort dat dan toch gevallen was, vlak na het middaguur. De middag was verder voorbijgegaan met korte schermutselingen tussen groepjes dwergen die zich al vechtend terugtrokken in de bergen. Velen hadden nog weten te ontsnappen omdat een klein groepje dwergen met speren vlak bij de poort domweg geweigerd had opzij te gaan, wat de ridders toch enig oponthoud had bezorgd.
Kharas, die de bewusteloze koning in zijn armen droeg, was naar Thorbardin gevlucht, in het gezelschap van de weinige officieren van Duncan die nog in leven waren.
De restanten van het leger der bergdwergen, die zich normaal zo thuis voelden in de grotten van de sneeuwrijke passen, trokken nu ook op naar Thorbardin. De zwarte dwergen die hun soortgenoten hadden verraden, deden zich nu te goed aan Duncans bier en bralden over hun heldendaden, maar het grootste deel van Caramons leger bejegende hen met afschuw.
Die avond, toen de zon onder was, vulde de grote binnenplaats zich met feestvierende dwergen en mensen, en met hun officieren die tevergeefs de totale dronkenschap voor hun manschappen probeerden te keren. Met wat geschreeuw en machtsvertoon, waarbij enkele hoofden ‘per ongeluk’ tegen elkaar geramd werden, wist men toch nog voldoende manschappen te vinden om de wacht te houden en om de doden te begraven.
Crysania, op haar beurt, had haar beproeving van het bloed doorstaan. Hoewel Caramon haar opzichtig weg had gehouden van het strijdgewoel was ze toch aan zijn aandacht ontsnapt toen het fort eenmaal ingenomen werd. Nu dwaalde ze, in haar mantel en kap, langs de gewonde manschappen en probeerde ze waar mogelijk genezing te brengen zonder al te veel ongewenste aandacht te trekken. Jaren later nog vertelden de overlevenden van deze veldslag verhalen aan hun kleinkinderen over de figuur in het wit, met een helder licht om haar nek, die met een simpele handoplegging hun pijn weg wist te nemen.
Caramon hield ondertussen een vergadering met zijn officieren in een groot vertrek van Pax Tharkas, maar hij was zo uitgeput dat hij nauwelijks meer helder kon denken.
Daarom zagen maar weinigen de in het zwart geklede figuur die het fort Pax Tharkas betrad. Hij bereed een weerspannig paard dat terugdeinsde bij de reuk van het bloed. Vervolgens sprak de man enkele troostende woorden tot zijn rijdier, waarop het zijn weg vervolgde. Degenen die de figuur wel zagen hielden even de adem in, omdat ze in hun dronkenschap de indruk kregen de Dood in hoogsteigen persoon te zien, om de nog niet ter aarde bestelde lijken op te eisen.
Toen mompelde iemand ‘de tovenaar’, en wendde men zich lachend en opgelucht weer af.
Zijn ogen lagen diep verborgen in de zwarte kap, hij nam alles en iedereen nauwgezet in zich op en Raistlin reed voorwaarts tot hij bij het meest opmerkelijke schouwspel van het hele strijdveld aankwam - de lijken van meer dan honderd greppeldwergen, in min of meer evenwijdige rijen. De meesten van hen hielden hun speer nog vast (velen verkeerd om) in hun dode handen. Ook lagen er enkele paarden die gewond waren geraakt (doorgaans per ongeluk) door het in het wilde weg zwaaien en steken met speren door de wanhopige greppeldwergen. Meerdere dieren bleken bijtwonden te hebben in hun voorbenen. Blijkbaar hadden de greppeldwergen op een bepaald moment hun speer losgelaten om te vechten op de manier die ze het best beheersten - met hun tanden en nagels.
‘Dit vermeldde de historie niet,’ mompelde Raistlin binnensmonds, terwijl hij verwonderd neerkeek op de gehavende kleine lichamen. Zijn ogen schoten vuur. ‘Wellicht betekent dit dat de tijdslijn al gewijzigd is?’
Lange tijd peinsde hij wat voor zich uit. Ineens drong het begrip ten volle tot hem door.
Niemand kon Raistlins gezicht zien, zodat niemand het plotselinge verdriet en de woede waar kon nemen die hem overvielen.
‘Nee,’ sprak hij hardop, en met verbittering. ‘Het jammerlijke offer van deze arme wezentjes werd niet geboekstaafd. Niet omdat het niet gebeurd zou zijn... Het haalde de annalen niet omdat...’ Hij pauzeerde even en bekeek de stapel lijken nog eens goed. ‘Omdat werkelijk niemand om hen gaf.’