Выбрать главу

Kharas, die de bewusteloze koning in zijn armen droeg, was naar Thorbardin gevlucht, in het gezelschap van de weinige officieren van Duncan die nog in leven waren.

De restanten van het leger der bergdwergen, die zich normaal zo thuis voelden in de grotten van de sneeuwrijke passen, trokken nu ook op naar Thorbardin. De zwarte dwergen die hun soortgenoten hadden verraden, deden zich nu te goed aan Duncans bier en bralden over hun heldendaden, maar het grootste deel van Caramons leger bejegende hen met afschuw.

Die avond, toen de zon onder was, vulde de grote binnenplaats zich met feestvierende dwergen en mensen, en met hun officieren die tevergeefs de totale dronkenschap voor hun manschappen probeerden te keren. Met wat geschreeuw en machtsvertoon, waarbij enkele hoofden ‘per ongeluk’ tegen elkaar geramd werden, wist men toch nog voldoende manschappen te vinden om de wacht te houden en om de doden te begraven.

Crysania, op haar beurt, had haar beproeving van het bloed doorstaan. Hoewel Caramon haar opzichtig weg had gehouden van het strijdgewoel was ze toch aan zijn aandacht ontsnapt toen het fort eenmaal ingenomen werd. Nu dwaalde ze, in haar mantel en kap, langs de gewonde manschappen en probeerde ze waar mogelijk genezing te brengen zonder al te veel ongewenste aandacht te trekken. Jaren later nog vertelden de overlevenden van deze veldslag verhalen aan hun kleinkinderen over de figuur in het wit, met een helder licht om haar nek, die met een simpele handoplegging hun pijn weg wist te nemen.

Caramon hield ondertussen een vergadering met zijn officieren in een groot vertrek van Pax Tharkas, maar hij was zo uitgeput dat hij nauwelijks meer helder kon denken.

Daarom zagen maar weinigen de in het zwart geklede figuur die het fort Pax Tharkas betrad. Hij bereed een weerspannig paard dat terugdeinsde bij de reuk van het bloed. Vervolgens sprak de man enkele troostende woorden tot zijn rijdier, waarop het zijn weg vervolgde. Degenen die de figuur wel zagen hielden even de adem in, omdat ze in hun dronkenschap de indruk kregen de Dood in hoogsteigen persoon te zien, om de nog niet ter aarde bestelde lijken op te eisen.

Toen mompelde iemand ‘de tovenaar’, en wendde men zich lachend en opgelucht weer af.

Zijn ogen lagen diep verborgen in de zwarte kap, hij nam alles en iedereen nauwgezet in zich op en Raistlin reed voorwaarts tot hij bij het meest opmerkelijke schouwspel van het hele strijdveld aankwam - de lijken van meer dan honderd greppeldwergen, in min of meer evenwijdige rijen. De meesten van hen hielden hun speer nog vast (velen verkeerd om) in hun dode handen. Ook lagen er enkele paarden die gewond waren geraakt (doorgaans per ongeluk) door het in het wilde weg zwaaien en steken met speren door de wanhopige greppeldwergen. Meerdere dieren bleken bijtwonden te hebben in hun voorbenen. Blijkbaar hadden de greppeldwergen op een bepaald moment hun speer losgelaten om te vechten op de manier die ze het best beheersten - met hun tanden en nagels.

‘Dit vermeldde de historie niet,’ mompelde Raistlin binnensmonds, terwijl hij verwonderd neerkeek op de gehavende kleine lichamen. Zijn ogen schoten vuur. ‘Wellicht betekent dit dat de tijdslijn al gewijzigd is?’

Lange tijd peinsde hij wat voor zich uit. Ineens drong het begrip ten volle tot hem door.

Niemand kon Raistlins gezicht zien, zodat niemand het plotselinge verdriet en de woede waar kon nemen die hem overvielen.

‘Nee,’ sprak hij hardop, en met verbittering. ‘Het jammerlijke offer van deze arme wezentjes werd niet geboekstaafd. Niet omdat het niet gebeurd zou zijn... Het haalde de annalen niet omdat...’ Hij pauzeerde even en bekeek de stapel lijken nog eens goed. ‘Omdat werkelijk niemand om hen gaf.’

Hoofdstuk 7

‘Ik moet de generaal spreken!’ De stem doorboorde de zachte warme deken van slaap waar Caramon zich net zo behaaglijk in wentelde. Dit was het eerste, comfortabele bed waar hij sinds maanden in sliep.

‘Donder toch op...’ mompelde Caramon en vaag hoorde hij Garic iets in dezelfde bewoordingen zeggen.

‘Onmogelijk. De generaal slaapt en mag onder geen beding worden gestoord.’

‘Ik moet hem spreken. Het is dringend!’

‘Hij heeft al bijna twee nachten niet geslapen...’

‘Dat weet ik, maar...’

De stemmen verstomden ietwat. Mooi zo, dacht Caramon, dan kan ik verder slapen. Helaas bleken de ingehouden stemmen hem juist wakkerder te maken. Er was ongetwijfeld iets mis. Kreunend draaide hij zich om en sloeg het kussen over zijn hoofd. Elke spier in zijn lichaam deed hem pijn; hij had achttien uur op zijn paard gezeten, zonder één moment van rust. Ach, hoe dan ook, Garic kon dit vast zelf wel afhandelen...

Toen ging de deur van zijn kamer zachtjes open.

Caramon kneep zijn ogen zo mogelijk nog steviger dicht en kroop bijna in het vederen bed. Plotseling drong het besef tot hem door dat over enkele honderden jaren Verminaard, de Hoge Drakenheer, in ditzelfde bed zou slapen. Zou iemand hem ook wakker maken, die ochtend dat de Helden de slaven van Pax Tharkas hadden bevrijd?

‘Generaal?’ sprak Garic heel zachtjes. ‘Generaal Caramon?’

Vanaf het kussen klonk een gesmoorde vloek.

Als ik hier weer vertrek, leg ik een kikker in dit bed, dacht Caramon vals. Dan is-ie over tweehonderd jaar mooi gemummificeerd...

‘Generaal?’ drong Garic aan. ‘Sorry dat ik u wakker maak, maar u moet onmiddellijk mee naar buiten komen.’

‘En waarom dan wel?’ bromde Caramon, die de dekens opensloeg en overeind ging zitten. Daarbij wreef hij over zijn pijnlijke dijen en rug. Hij wreef ook zijn ogen eens uit en staarde Garic afwachtend aan.

‘Het leger... dat staat op het punt van vertrekken.’

Caramon keek hem wezenloos aan. ‘Wat? Je bent gek!’

‘Nee, echt...’ zei een jonge soldaat die achter Garic tevoorschijn was gekropen. De jongeman keek vol ontzag toe nu hij zo dicht bij zijn opperbevelhebber stond. Een halfnaakte en onuitgeslapen opperbevelhebber, dat wel. ‘Iedereen verzamelt zich op de grote binnenplaats, op dit specifieke moment... de dwergen en de Vlaktemannen en... ook sommigen van ons.’

‘Maar de ridders niet,’ voegde Garic daar snel aan toe.

‘Maar... maar...’ stamelde Caramon en zwaaide afwezig met zijn hand. ‘Zeg dat ze normaal moeten doen! Bij alle goden, ze waren allemaal strontlazarus vannacht!’

‘Ze lijken me anders opmerkelijk nuchter. En u moet echt even meekomen,’ zei Garic met tegenzin. ‘Uw broer voert namelijk het bevel over hen.’

‘Wat heeft dit te betekenen?’ donderde Caramon, wiens adem duidelijk te zien was in de kille ochtendlucht. Het was met voorsprong de koudste herfstochtend tot dusver. Een dun laagje ochtendvorst bedekte de stenen van Pax Tharkas, waardoor de allerergste, bloedrode sporen van de voorbije strijd uitgewist werden.

In een haastig omgeslagen mantel, met slechts een leren rijbroek en laarzen, keek Caramon eens om zich heen. Overal stonden dwergen en mensen, zwijgzaam en grimmig, in rijen opgesteld en klaar om bij de eerste order op te marcheren.

Caramons ijzige blik richtte zich op Regar Smidsvuur en verschoof toen naar Zwartnacht, de voorman van de Vlaktemannen.

‘Dit hebben we gisteren toch al besproken?’ zei Caramon, die met nauwelijks verholen woede in zijn stem vlak voor Regar ging staan. ‘Het duurt nog een dag of twee voor onze voorraadwagens ons hebben ingehaald. Er is hier onvoldoende voedsel voor weer een nieuwe mars; dat zei je zelf nog gisteravond! En op de Vlakten van Dergoth zul je niet één eetbaar konijn vinden...’

‘Wij vinden het niet erg om eens een maaltijd over te slaan, hoor,’ gromde Regar, met de nadruk op ‘wij’ zodat de goede verstaander precies wist wie hij bedoelde. Caramons eetlust stond immers wijdverbreid bekend.

Hierdoor werd het humeur van de generaal er bepaald niet beter op. Sterker nog, Caramons gezicht liep rood aan van woede. ‘En je wapens dan, bebaarde idioot!’ viel hij uit. ‘En vers water, onderdak, en eten voor de paarden?’

‘Zo lang zullen we niet op de Vlakten vertoeven,’ wierp Regar tegen, met vlammende ogen. ‘De bergdwergen, moge Reorx hun stenen harten vervloeken, zijn ongetwijfeld in de war. We moeten nu toeslaan, voor ze weer op krachten kunnen komen.’