Выбрать главу

‘Maar dit hebben we gisteren nog besproken!’ schreeuwde Caramon, flink over zijn toeren nu. ‘Hier hebben we nog maar een gedeelte van hun macht gezien. Duncan heeft nog een heel ander leger voor je klaarstaan aan de voet van de bergen!’

‘Misschien, misschien ook niet,’ snauwde Regar stuurs terug, met de blik naar het zuiden gekeerd en met zijn armen over elkaar geslagen. ‘Hoe dan ook, we zijn van gedachten veranderd. We vertrekken vandaag - met of zonder jou.’

Nu keek Caramon Zwartnacht eens aan die nog helemaal niets had gezegd. De voorman van de Vlaktemannen knikte één keer. Zijn mannen achter hem waren ernstig en rustig, hoewel Caramon hier en daar opmerkelijk groene gezichten zag, wat hem ervan overtuigde dat velen het feestgedruis nog niet helemaal hadden verwerkt.

Uiteindelijk liet hij zijn blik rusten op de bekende figuur in het zwart, op zijn even zwarte paard. Hoewel diens ogen verscholen bleven achter zijn zwarte kap, had Caramon de intense en geamuseerde blik al die tijd dat hij buiten stond al gevoeld.

Hij keerde zich abrupt van de dwerg af en beende driftig op Raistlin af. Erg verrast was hij niet toen hij ook vrouwe Crysania zag, dik ingepakt in een van haar mantels. Dichterbij komend zag hij dat de onderkant van haar mantel donkerrood van bloed was gekleurd. Haar gezicht, nauwelijks zichtbaar door de sjaal die haar nek en kin grotendeels bedekte, was bleek maar beheerst. Heel even vroeg hij zich af wat ze in godsnaam de afgelopen nacht had gedaan, maar algauw richtte hij zijn volle aandacht weer op zijn tweelingbroer.

‘Dit is zeker weer jouw werk,’ zei hij met dreigende, lage stem. Hij naderde Raistlin en legde zijn hand op de nek van diens paard.

Raistlin knikte bijna zelfvoldaan, enigszins over zijn zadelknop leunend om beter met zijn broer te kunnen praten. Nu kon Caramon zijn gezicht wel zien, koud en wit als de vorst onder hun voeten.

‘En wat is hier precies de bedoeling van?’ vroeg Caramon, nog steeds met die dreigende stem. ‘Waar slaat dit op? Je weet dat we niet zonder voorraden kunnen optrekken.’

‘Je stelt je veel te terughoudend op, mijn broer,’ antwoordde Raistlin. Schouderophalend ging hij verder. ‘De voorraden en onze mensen halen ons wel in. En wat wapens betreft; na de veldslag hier hebben de meeste manschappen massa’s nieuwe wapens bemachtigd. Regar heeft gewoon gelijk: we moeten snel toeslaan, voor Duncan zich weer kan hergroeperen.’

‘Dit had je met mij moeten bespreken,’ bromde Caramon, zijn vuisten ballend. ‘Ik voer hier het bevel!’

Raistlin keek weg en verschoof ietwat onrustig in zijn zadel. Caramon stond zo dicht bij zijn broer dat hij diens lichaam voelde huiveren onder de zwarte mantel.

‘Er was geen tijd,’ merkte de aartsmagiër even later op. ‘Ik had vannacht een droom, broer. Zij kwam naar me toe - mijn Koningin... Takhisis... Het is van het grootste belang dat ik zo snel mogelijk in Zhaman aankom.’

Caramon staarde zijn broer aan, in stil en plotseling begrip. ‘Zij betekenen helemaal niets voor je!’ zei hij zachtjes maar indringend, terwijl hij op de dwergen en mensen achter hen wees. ‘Jij bent maar in één ding geïnteresseerd en dat is je o zo kostbare Poort!’ Zijn verbitterde blik viel op Crysania die hem kalm opnam, hoewel haar ogen alle tekenen vertoonden van een slapeloze, gruwelijke nacht te midden van de doden en gewonden. ‘Jij zeker ook? Steun jij hem hierin?’

‘De beproeving van het bloed, Caramon...’ zei ze zachtjes. ‘Die moet worden beëindigd. Voorgoed. Ik heb het ultieme kwaad gezien dat de mensheid zichzelf kan aandoen.’

‘Dat vraag ik me ernstig af!’ sputterde Caramon tegen, met een veelbetekenende blik op zijn tweelingbroer.

Met zijn slanke handen sloeg Raistlin langzaam zijn kap naar achteren, waardoor zijn ogen zichtbaar werden. Caramon deinsde bijna terug omdat hij zijn eigen gezicht in Raistlins ogen weerspiegeld zag - verwilderd, ongeschoren, zijn haren ongekamd als een zwerver in de wind. Maar toen Raistlin hem aanstaarde en zijn blik vasthield, zoals een slang een vogel hypnotiseert, borrelden er als vanzelf woorden op in Caramons geest.

Jij kent me goed, mijn broer. Het bloed dat door onze aderen stroomt, spreekt soms duidelijker dan woorden. Ja, je hebt gelijk. Deze oorlog zegt me helemaal niets. Ik strijd voor slechts één doel, en dat is het bereiken van de Poort. Deze dwazen zullen me erheen brengen. Maar los daarvan: wat kunnen mij een overwinning of een nederlaag schelen?

Ik heb jou de grote generaal laten spelen omdat je er ogenschijnlijk zo veel plezier in had. Je bent er trouwens erg goed in. Jij hebt precies gedaan wat ik van je verlangde. Dat doe je nog steeds, want jij zult het leger naar Zhaman brengen. Als vrouwe Crysania en ik daar veilig zijn aangekomen, zal ik je naar huis sturen. Onthoud dit goed, broer: de slag op de Vlakten van Dergoth ging verloren! Daar kun jij niets aan veranderen!

‘Ik geloof je niet!’ zei Caramon hees, terwijl hij Raistlin verwilderd aankeek. ‘Je rijdt je eigen dood toch niet tegemoet! Je weet meer dan je zegt... jij...’

Caramon struikelde over zijn woorden en Raistlin kwam nog dichterbij, alsof hij de woorden uit Caramons keel wilde rukken.

Ik houd mijn kennis graag voor me. Wat ik wel of niet weet gaat jou niets aan, dus belast je hersens nou maar niet met nutteloze speculaties!

‘Ik zal alles vertellen!’ perste Caramon eruit, met opeengeklemde tanden. ‘Ik zal hun de waarheid vertellen!’

En wat zeg je dan? Dat je de toekomst hebt gezien? Dat ze verdoemd zijn? Raistlin zag de wanhoop in Caramons woedende gezicht en moest glimlachen. Dat dacht ik niet, broer. En als je ooit nog veilig naar je echte huis wilt terugkeren, dan stel ik voor dat je nu naar boven gaat, je wapenrusting aantrekt en je leger leidt.

De aartsmagiër hief zijn armen en schoof zijn kap weer over zijn hoofd. Caramon snakte naar adem alsof iemand een sloot koud water in zijn gezicht had geworpen. Heel eventjes kon hij zijn broer alleen maar aanstaren, huiverend van een woedeaanval die hem bijna overmande.

Het enige waar hij nu aan kon denken was Raistlin... lachend bij die boom... Raistlin die het konijn vasthield... die kameraadschap was toch wel degelijk echt geweest. Daar had hij een eed op durven doen! Maar toch, wat er nu gebeurde was óók echt. Raistlins woorden waren scherp en kil als een mes dat glinstert in het ochtendlicht.

En langzaam sneed dat meslicht door de mist van verwarring in Caramons gedachten en werd er nogmaals een band met zijn broer doorgesneden.

En het mes sneed langzaam; er vielen dan ook vele knopen los te snijden...

De eerste knoop betrof de van bloed doordrenkte arena in Istar, realiseerde Caramon zich. En hier op de kille binnenplaats van Pax Tharkas werd een andere knoop hardhandig ontward.

‘Blijkbaar heb ik geen keus,’ zei hij, terwijl tranen van woede en pijn zijn gezichtsveld vertroebelden.

‘Totaal niet,’ antwoordde zijn broer. Hij greep de teugels en maakte aanstalten om weg te rijden. ‘Ik moet wat belangrijke dingen regelen. Vrouwe Crysania zal je uiteraard vergezellen, in de voorhoede. Wacht maar niet op mij. Ik zal een tijdje achterin blijven.’

En aldus word ik als een schooljongen weggestuurd, dacht Caramon bij zichzelf. Maar terwijl hij zijn broer weg zag rijden, voelde hij geen woede meer, maar een dof zeurende pijn. Een geamputeerde ledemaat liet nog lang een fantoompijn na, had hij wel eens gehoord...

Plotseling draaide hij zich om, de stilte over de binnenplaats meer voelend dan horend, liep naar zijn onderkomen en trok langzaam zijn wapenrusting aan.

Toen Caramon weer terugkwam, in zijn karakteristieke gouden wapenrusting, met zijn cape wapperend in de wind, juichten de dwergen, de Vlaktemannen en zijn eigen manschappen hem enthousiast toe.

Niet alleen bewonderden en respecteerden ze de grote man, maar allen schreven hem ook de briljante strategie toe die hen de overwinning had gebracht. Generaal Caramon had een engeltje op zijn schouder of hij was gezegend door een godheid. Was het per slot van rekening geen puur geluk geweest dat de dwergen de poorten niet op tijd hadden gesloten?