De meeste soldaten hadden ongemakkelijk gereageerd op het gerucht dat ze zonder hem weer verder zouden trekken. Vele duistere blikken waren al richting de tovenaar gegaan, maar er was niemand die zijn afkeuring tegen hem durfde te verwoorden.
De toejuichingen deden Caramon goed en heel eventjes was hij met stomheid geslagen. Maar al snel schalden zijn bevelen over de binnenplaats om zo snel mogelijk te vertrekken.
Toen riep hij met een gebaar een van de jonge ridders naar voren.
‘Michael, ik laat jou hier achter om het bevel over Pax Tharkas te voeren,’ zei hij terwijl hij zijn rijhandschoenen aantrok. De jonge ridder bloosde bijna door deze onverwachte eer, zelfs toen hij achteromkeek en een vluchtige blik op zijn nu open plaats in de rij wierp.
‘Maar ik sta helemaal niet hoog in de orde... er is vast wel iemand die beter geschikt is...’
Caramon lachte droevig naar hem, en schudde zijn hoofd. ‘Ik ken je kwaliteiten, Michael. Weet je nog? Je was bereid om te sterven om een bevel uit te voeren, en je bezat tevens de compassie toch ongehoorzaam te zijn. Het zal niet gemakkelijk zijn, maar doe gewoon je best. De vrouwen en kinderen blijven uiteraard hier, en eventuele gewonden zal ik ook terugsturen. Als de voorraden hier aankomen, zorg dan dat ze zo spoedig mogelijk onze kant op komen.’ Toen schudde hij nogmaals zijn hoofd. ‘Niet dat ik denk dat ze op tijd zullen komen,’ mompelde hij. Zuchtend voegde hij daaraan toe: ‘Je houdt het hier waarschijnlijk wel vol tijdens de winter, als het echt moet. Ongeacht wat er met ons zal gebeuren...’
Omdat hij zag dat de ridders elkaar vertwijfelde en verbaasde blikken toewierpen, beet Caramon op zijn tong en zei maar niets meer. Nee, hij mocht niet laten merken dat hij een zekere voorkennis bezat. Vrolijkheid veinzend, sloeg hij Michael maar eens joviaal op de schouder, en voegde hem nog iets opbeurends toe, en stapte vervolgens op zijn paard, opnieuw onder luid gejuich van zijn mannen.
Dat gejuich werd nog luider toen de vlagdrager de legerbanier hief. Caramons banier met de negenpuntige ster glinsterde helder in de zon en zijn ridders namen hun plek in de rijen achter hem in. Crysania reed ook naar voren en de ridders, galant uit gewoonte, weken uiteen om haar de ruimte te gunnen. Hoewel de ridders net zomin als de anderen veel ophadden met een heks, bleef ze natuurlijk wel een vrouw, en hun Code schreef voor dat ze ten koste van alles beschermd moest worden.
‘Open de poort!’ schreeuwde Caramon.
Enthousiast namen zijn manschappen die klus ter hand, en de poort zwaaide al snel open. En toen Caramon nog eens goed om zich heen keek of alles klaar voor vertrek was, kruiste zijn blik die van zijn tweelingbroer.
Raistlin zat op zijn zwarte paard in de schaduw van de immense poort.
Hij verroerde geen vin en zei niets. Hij zat daar maar, afwachtend.
Ogenschijnlijk zonder adem te halen, keken de broers elkaar langdurig onbewogen aan, totdat Caramon zijn blik afwendde.
Hij nam de vlag over van de drager, hief de banier hoog boven zijn hoofd en stiet slechts één woord uit: ‘Thorbardin!’
De ochtendzon, die net boven de bergen opkwam, glinsterde op zijn wapenrusting. De gouden naden van de sterren op de banier lichtten op en deed de vele speerpunten achter hem op glimmend goud lijken.
‘Thorbardin!’ schreeuwde hij nogmaals, gaf zijn paard de sporen en galoppeerde langs de geopende poort.
‘Thorbardin!’ echode zijn uitroep uit honderden kelen, begeleid door het indrukwekkende gehamer van zwaarden op schilden. De dwergen voerden hun bekende en angstaanjagende gezang uit, diep uit de keeclass="underline" ‘Steen en ijzer, ijzer en steen... steen en ijzer, ijzer en steen,’ terwijl ze met hun in metaal gehulde voeten het ritme aangaven van hun opmarcheren.
Ze werden gevolgd door de Vlaktemannen, die minder gedisciplineerd optrokken. Met hun bontmantels tegen de kou, liepen ze voort in ogenschijnlijk chaotische rijen, hun wapens geheven, met veren in hun haar en met vreemde oorlogssymbolen op hun gezicht geschilderd. Al snel, moe van de militaire marcheerorde, verlieten ze het gebaande pad om in kleine groepjes verder te lopen. Achter deze barbaren kwamen Caramons troepen van boeren en dieven, waarvan velen nog onvast liepen te zwaaien door de excessen van de overwinningsfeesten van gisteravond. En ten slotte, als achterhoede, liepen daar hun nieuwste bondgenoten: de zwarte dwergen.
Argat probeerde opzichtig Raistlins aandacht te trekken terwijl hij en zijn mannen optrokken, maar de tovenaar zat daar maar op zijn paard, zijn gezicht in duisternis gehuld. Het enige wat zichtbaar van hem was, waren zijn slanke, witte handen die de teugels vasthielden.
Raistlins ogen hadden geen aandacht voor de zwarte dwergen, en evenmin voor het marcherende leger. Ze waren slechts gericht op de in goud gehulde figuur die vooropging. En er was een scherpere blik nodig geweest dan die van de zwarte dwerg om op te merken dat de tovenaar zijn teugels wel heel erg stevig vasthield, en dat de zwarte mantel lichtjes leek te huiveren, alsof Raistlin een diepe zucht slaakte.
Nadat de zwarte dwergen de poort uit waren gelopen, bleef de binnenplaats leeg achter, los van de achterblijvers. De vrouwen droogden hun tranen en bespraken de nieuwe taken die nu op hen wachtten. De kinderen klauterden op de muren om het leger nog eens extra aan te moedigen, zolang dat nog in zicht bleef. Uiteindelijk zwaaide de machtige poort van Pax Tharkas weer soepel en moeiteloos dicht, op de goed geoliede scharnieren.
Moederziel alleen op de kantelen keek Michael het grote leger na; hij zag de speren glimmen in de zon, en hoorde het hypnotiserende gezang van de dwergen door de bergen resoneren.
Achter hen reed een eenzaam figuur in het zwart. Dit schonk Michael wonderlijk genoeg een vrolijk gevoel. Het leek hem immers een goed omen: de Dood reed nu achter het leger, in plaats van voorop.
Waar de zon zojuist de poort van Pax Tharkas had beschenen, bescheen hij nu ook het hermetisch afsluiten van de machtige bergvesting van Thorbardin. Het immense mechanisme dat op water liep, kreunde en piepte en het leek wel of er een stuk van de berg zelf opzijgeschoven werd. Eenmaal afgesloten viel er dan ook nauwelijks meer onderscheid te maken tussen de rotsen en de poorten die ervoor stonden; het jarenlange vakmanschap van de dwergen had voor dit architectonische kunststukje gezorgd.
Gesloten poorten betekenden maar één ding: oorlog. Het nieuws van het oprukkende leger van Fistandantilus was al tot in de vesting doorgesijpeld; de spionnen hadden hun werk snel verricht. En nu gonsde de bergvesting van bedrijvigheid. In de wapensmederij laaiden de vuren hoog op, en de harnasmakers vielen soms bijna in slaap met hun hamers nog in de aanslag, zo hard moesten ze doorwerken. En de herberg draaide topomzetten omdat vrijwel iedereen op voorhand al kwam opscheppen over zijn komende heldendaden op het strijdveld.
Slechts één gedeelte van het gigantische ondergrondse koninkrijk was echter stil, en daar was de dwergenheld naar op weg, twee dagen nadat Caramons leger Pax Tharkas had verlaten.
De grote Hal der Audiëntie van de koning der bergdwergen betredend, hoorde Kharas zijn voetstappen hol weerklinken in de bolvormige ruimte die ooit uit de berg zelf was gehouwen. De hal was leeg, op enkele dwergen na die op een stenen verhoging zaten.
Kharas passeerde de lange rijen van stenen banken waar gisteravond duizenden dwergen luidruchtig hadden ingestemd met het voornemen van hun koning om hun broeders de oorlog te verklaren.
Vandaag stond er een oorlogsvergadering gepland van de Raad van Heren. Daarbij waren doorgaans geen burgers aanwezig, dus was Kharas nogal verbaasd geweest dat hij ook was uitgenodigd. De held was in opspraak geraakt - en iedereen wist het. Er werd zelfs gespeculeerd dat Duncan de grote Kharas wellicht zou verbannen.
Kharas voelde feilloos aan, toen hij het gezelschap naderde, dat Duncan hem onvriendelijk aankeek, maar dat kon ook komen door het feit dat diens oog en linkerjukbeen vlak boven zijn baard behoorlijk blauw en opgezwollen waren - een aandenken aan de vuistslagen die Kharas hem had toegediend.