Выбрать главу

‘Kijk uit!’ Regar greep hem nog net beet, en sleurde hem uit zijn dagdroom. Caramon knipperde even met zijn ogen en zag dat hij bijna frontaal op een soort zandkasteel was gestuit, van een vorm die je veel vaker her en der zag opduiken op deze Vlakten.

‘Wat zijn dat ook voor wonderlijke zaken?’ mopperde Caramon. ‘Woont daar een beest in of zo? Ik heb wel eens van staartloze eekhoorns gehoord die in dergelijke zandhuizen wonen op de grote vlakten van Oostwilde.’ Hij mat de afmeting eens op en schudde zijn hoofd. ‘Maar ik zou de eekhoorn niet graag tegenkomen die een zandhoop van een meter heeft gebouwd!’

‘Eekhoorns! Welnee!’ Regar toonde zich bijna beledigd. ‘Dit is van dwergenmakelij! Zie je dat niet? Kijk nou eens goed naar het verfijnde ambacht! De vorm! De structuur!’ Hij gleed met zijn hand over de perfecte rondingen van het bouwsel. ‘Sinds wanneer maakt de natuur iets van zulke perfectie?’

Caramon snoof minachtend. ‘Dwergen? Maar... waarom? Waar dient het voor? Zelfs een dwerg bouwt zoiets toch niet, louter voor zijn plezier? Wat een tijdverspilling om zoiets midden in de woestijn neer te zetten!’

‘Observatieposten,’ zei Regar afgemeten.

‘Observatie?’ grinnikte Caramon. ‘Wat valt er te observeren? Slangen?’

‘De omgeving, de lucht, legers... zoals het onze.’ Regar stampte eens met zijn voet, wat een halve zandstorm veroorzaakte. ‘Hoor je dat?’

‘Wat moet ik horen?’

‘Dat.’ Regar stampte nog eens. ‘Hol.’

Caramon begreep het ineens. ‘Tunnels!’ Zijn ogen gingen wagenwijd open en hij keek eens goed in het rond. Nu zag hij de vele ‘zandkasteeltjes’ pas goed en hij floot bewonderend.

‘Kilometers lang,’ zei Regar, instemmend knikkend. ‘Zo lang geleden gebouwd dat mijn overgrootvader ze al oud vond. Natuurlijk zijn ze al sinds dwergenheugenis niet meer in gebruik. De legende zegt dat er ooit forten bestonden tussen hier en Pax Tharkas, met een directe verbinding naar het Kharolisgebergte. Als die oude verhalen kloppen, kon een dwerg van Pax Tharkas naar Thorbardin wandelen zonder ooit één keer de zon te zien.

De forten zijn nu weg. En veel van de tunnels ook, hoogstwaarschijnlijk. De Catastrofe heeft vrijwel alles verwoest. Maar, eh...’ Regar klonk bijna vrolijk nu, ‘het zou me niet verbazen als Duncan momenteel een paar spionnen ondergronds heeft rondlopen.’

‘Ondergronds of bovengronds, ze zien ons toch wel van verre aankomen,’ zei Caramon die de uitgestrekte vlakten nog eens goed overzag.

‘Ach, wat geeft het?’ zei Regar overmoedig, ‘het zal ze toch geen voordeel opleveren.’

Caramon antwoordde niet, en de twee liepen verder zwijgend door, de grote man naar zijn tent en de dwerg naar het kampement van zijn eigen volk.

In een van de ‘observatieposten’, niet ver van Caramons tent, werd het leger inderdaad gadegeslagen. Letterlijk elke beweging werd nauwlettend gevolgd. Maar de ogen die spiedend in het rond keken, waren niet alleen in het leger geïnteresseerd. Hun interesse ging vooral uit naar drie bepaalde mensen...

‘Het duurt nu niet lang meer,’ merkte Kharas op. Hij gluurde door een minieme spleet die zo ingenieus in zand en steen was uitgehouwen dat je van binnenuit prima zicht naar buiten had, maar van buitenaf helemaal niets kon zien. ‘Hoe ver is het, schat je?’

Hij sprak een sjofele, oude dwerg toe die één verveelde blik naar buiten wierp om vervolgens de tunnel nog eens extra goed in te schatten. ‘Tweehonderd... endrieënvijftig passen, dan sta je precies in het midden,’ zei hij vervolgens feilloos en zonder aarzeling.

Kharas keek nogmaals over de Vlakten en naar de grote tent van de generaal die apart van de kampvuren van zijn manschappen lag. Hij vond het een geweldig talent van de oude dwerg dat die de afstand zo nauwkeurig kon inschatten. De held zou normaliter zo zijn twijfels hebben gehad, als het een ander had betroffen dan Smasser. Maar de oude dief die letterlijk uit de mottenballen was gehaald voor dit klusje, had een te grote reputatie op dit gebied - een reputatie die bijna even legendarisch was als die van Kharas zelf.

‘De zon gaat onder,’ meldde Kharas nogal overbodig, gezien de langer wordende schaduwen achter hen op de stenen wanden van de tunnel. ‘De generaal trekt zich terug... en gaat zijn tent binnen.’ Kharas fronste de wenkbrauwen. ‘Bij Reorx’ baard, als hij nou maar niet uitgerekend vanavond van zijn vaste gewoonten afwijkt.’

‘Doet hij niet,’ zei Smasser kortaf. Op zijn gemak in een hoekje zittend, sprak hij met de kalme zekerheid van iemand die in zijn tijd wel vaker mensen en dwergen had bestudeerd in hun doen en laten. ‘Eerste dingen die je leert als je gaat inbreken in huizen: iedereen heeft vaste gewoonten en niemand houdt van verandering. Het weer is best, geen gekke dingen gebeurd, en buiten ligt nog steeds niets anders dan zand. Nee, hij doet niets anders dan anders.’

Kharas was niet buitengewoon blij met de wijze les over Smassers wetteloze verleden, maar omdat hij zijn eigen beperkingen nou eenmaal goed kende had hij de oude dwerg meegenomen. Ze hadden iemand nodig die ooit als de beste stil en ongezien kon handelen, die iets kon uitvoeren om vervolgens weer spoorloos in het duister te verdwijnen.

De grote dwerg, die zelfs door de ridders van Solamnië werd bewonderd om zijn eergevoel, had echter wel degelijk gewetensbezwaren over de inzet van Smasser. Maar hij suste zijn geweten met de wetenschap dat Smasser destijds al voor zijn daden had geboet en zelfs enkele klusjes voor de koning had opgeknapt, wat hem nou niet bepaald meteen een gerespecteerde dwerg maakte, maar hem op zijn minst wel iets heldhaftigs gaf.

En los daarvan, dacht Kharas bij zichzelf, denk eens aan alle levens die we zo kunnen sparen.

Toen slaakte hij een zucht van verlichting. ‘Je hebt gelijk, Smasser. Daar heb je de tovenaar en de heks al.’

Hij voelde nog even of zijn strijdhamer veilig vastzat aan zijn riem, en checkte vervolgens zijn zwaard ook nog even. Toen haalde hij uit een buidel aan zijn riem een perkamentrol tevoorschijn die hij met een plechtige blik veilig in zijn wapenrusting verborg.

Hij wendde zich tot de vier dwergen die achter hem stonden en zei: ‘Onthoud goed dat we de generaal en de vrouw geen onnodig geweld aandoen. Ze dienen slechts uitgeschakeld te worden. Maar de tovenaar moet sterven, en snel ook, want hij is verreweg de gevaarlijkste.’

Smasser grinnikte en bleef lekker lui zitten. Voor dit klusje ging hij niet mee. Te oud. Ooit had hij zich daardoor zwaar beledigd gevoeld, maar hij was nu op een leeftijd gekomen waarop het eerder een compliment was. Trouwens, zijn knieën kraakten alarmerend...

‘Laat ze eerst even rustig gaan zitten,’ adviseerde de oude dief. ‘Laat ze rustig beginnen met hun avondeten, ontspannen, en dan...’ Hij maakte een snijbeweging langs zijn keel en grinnikte weer. ‘Tweehonderddrieënvijftig passen...’

Garic stond op wacht voor de tent van de generaal en luisterde naar de stilte die binnen heerste. Die was eigenlijk verontrustender en leek harder te klinken dan de meest gewelddadige ruzie.

Hij probeerde langs de tentflap naar binnen te kijken en zag hen alle drie bijeen zitten, zoals elke avond; kalm en af en toe wat pratend, maar ieder van de drie scheen zich toch vooral met zijn of haar eigen zaken bezig te houden.

De tovenaar zat weer met zijn neus in de boeken en het gerucht ging al dat hij een serie machtige spreuken voorbereidde waardoor de poorten van Thorbardin wijd open zouden gaan. En de heks, ach ja... wie kon voorspellen waar zij aan dacht? Garic was heel blij dat Caramon altijd een oogje op haar hield.

Onder de manschappen deden de wildste geruchten de ronde over de heks. Over toverkunsten die ze in Pax Tharkas zou hebben volbracht, doden die weer in het land der levenden terugkwamen, ledematen die weer aangroeiden aan bloedige stompjes. Het grootste deel geloofde Garic natuurlijk niet, maar hij vroeg zich inmiddels toch wel eens af of zijn eerste indrukken over haar wel correct waren geweest.

Garic stampvoette maar eens wat om zich warm te houden in de koude wind die de woestijn teisterde. Van de drie in de tent was de generaal wel degene naar wie zijn grootste zorg uitging. In de voorbije maanden was de jonge ridder idolaat van zijn generaal geworden en omdat hij hem steeds zo goed in de gaten hield en zijn manier van doen probeerde te kopiëren, was hem opgevallen dat de grote man steeds ongelukkiger en depressiever leek te worden. Iets wat de generaal ten koste van alles probeerde te verbergen, trouwens. Voor Garic was Caramon niets minder dan plaatsvervangende familie, en de jonge ridder trok zich Caramons verdriet aan zoals hij dat ook van een oudere broer had gedaan.