‘Dat komt natuurlijk door die verdomde zwarte dwergen,’ mopperde Garic hardop, nog steeds stampvoetend tegen de kilte. ‘Ik vertrouw ze niet, zeker weten. Ik zou ze allang weggestuurd hebben, en de generaal had dat ook allang gedaan, als zijn broer niet...’
Ineens viel Garic stil en luisterde met ingehouden adem.
Niets, maar hij had durven zweren...
Met zijn hand bij zijn zwaard, staarde de jonge ridder de woestijn in. Schroeiend heet overdag, maar koud en afschrikwekkend ’s nachts. In de verte zag hij de weinige kampvuurtjes en hier en daar zag hij mannen voorbijlopen.
Toen hoorde hij het weer. Een geluid achter hem. Vlak achter hem. Het geluid van zware, met ijzer beslagen laarzen...
‘Wat was dat?’ vroeg Caramon, plotseling gealarmeerd.
‘De wind,’ mompelde Crysania terwijl ze naar het wapperende en kletterende tentdoek keek en onwillekeurig huiverde. ‘Het waait vreselijk op deze afschuwelijke plek.’
Caramon kwam half overeind en legde zijn hand op zijn zwaard. ‘Dat was de wind niet.’
Raistlin keek nu ook op naar zijn broer. ‘O, ga toch zitten,’ mopperde hij enigszins geïrriteerd, ‘en eet even door. Ik heb vanavond nog veel te lezen en te bestuderen.’
De aartsmagiër zat in gedachten hevig te broeden op een uitzonderlijk moeilijke spreuk. Hij worstelde er al dagen mee, om de juiste uitspraak, intonatie en volgorde van frasen achter de geheime woorden te ontdekken. Tot dusver zonder bevredigend resultaat.
Terwijl hij zijn bord opzijschoof, wilde Raistlin opstaan, toen de grond letterlijk wegviel onder zijn voeten.
Alsof hij aan dek van een schip stond dat door de golven gegrepen werd, gleed de zanderige bodem onder hem vandaan. In totale verbijstering zag de magiër een enorm gat onder zich opdoemen. Eén van de tentpolen gleed ook weg, waardoor de complete tent ineenzeeg. Een lantaarn begon hevig te bungelen waardoor de schaduwen spookachtig als demonen heen en weer flitsten.
Instinctief greep Raistlin de tafel beet en verhinderde zo dat hij willoos naar beneden stortte, het snel groter wordende gat in. En terwijl hij dat deed zag hij plots figuren onder zich, gehurkte, gedrongen figuren met baarden. Heel eventjes reflecteerde het wild dansende kaarslicht op de bijlpunten en werden donkere, grimmige ogen zichtbaar. Meteen daarop verdwenen ze weer in de schaduwen...
‘Caramon!’ schreeuwde Raistlin, maar de geluiden achter hem bewezen dat zijn broer het gevaar volledig onderkende: een luide vloek en een vlijmscherp zwaard dat uit de schede getrokken werd.
Ook hoorde Raistlin een vrouwenstem op luide toon Paladijn oproepen en hij zag puur, wit en helder licht, maar hij had geen tijd om zich verder te bekommeren om Crysania. Een enorme dwergenstrijdhamer, ogenschijnlijk door de duisternis opgetild, flitste in het lantarenlicht, met als enige doel het hoofd van de magiër.
Raistlin sprak de eerste de beste spreuk uit die hem te binnen schoot en zag met voldoening dat de hamer met kracht uit de dwergenhand werd gerukt. Op zijn bevel droeg de magische kracht de hamer tot in de hoek van de tent, waar hij met een luide bons in de hoek viel.
Aanvankelijk totaal verrast door de onverwachte aanval, begon Raistlins geest nu koortsachtig en uiterst geconcentreerd te functioneren. Na de eerste schok zag hij de gebeurtenis nu vooral als irritante onderbreking van zijn bezigheden. Hij wilde dit snel afhandelen en richtte zijn volle aandacht nu op de vijand die voor hem verscheen, zonder enig merkbare angst in de ogen.
Maar omdat hij zelf ook geen angst voelde, in de wetenschap dat de tijd hem zou beschermen, deed Raistlin uitermate kalm een beroep op zijn magische talenten. Hij bleef volkomen koel en beheerst.
De magie borrelde en kronkelde in zijn binnenste, en hij voelde pure extase die hem een wonderlijke voldoening schonk. Hij besloot dat dit wel eens een plezierige afleiding zou kunnen worden van zijn drukke werk. Een interessante oefening... Hij strekte zijn handen uit en begon aan de reeks woorden die blauwe vuurballen door het spoedig kronkelende lichaam van de vijand zou jagen. Maar toen werd hij wreed onderbroken.
Als een donderslag bij heldere hemel verschenen er twee figuren voor hem, zo plotseling dat het leek alsof ze buitenaards waren.
Eén van de twee rolde tot voor de voeten van de magiër, keek op en riep, in pure opwinding: ‘Kijk dan! Da’s Raistlin! Het is ons gelukt, Gnimsh! Hé, Raistlin, zeker wel verrast dat wij hier zijn, hè? Ik heb me toch een prachtverhaal voor je. Je moet weten dat ik eigenlijk dood was... nou ja, niet echt, maar...’
‘Tasselhof...’ bracht Raistlin met moeite uit.
De gedachten schoten door zijn hoofd, als de blauwe vuurballen die eigenlijk nu uit zijn vingertoppen hadden moeten schieten.
Ten eerste - een kender! De tijd kon wel veranderd worden!
Ten tweede - de tijd kan veranderd worden!
Ten derde - ik kan wel degelijk sterven!
De schok van deze gedachten schoot door Raistlins lichaam, en ontnam hem alle kalmte en koelte die de magiër nodig had voor zijn complexe spreuken.
Omdat zowel de onverwachte en onwelkome oplossing voor zijn probleem en het besef wat het hem zou kunnen kosten beide tot hem doordrongen, verloor Raistlin nu alle controle. De woorden van welke spreuk dan ook ontglipten hem volledig. Maar de vijand kwam eraan...
Puur op instinct, met bevende handen, trok hij de kleine, zilveren dolk die hij altijd bij zich droeg.
Maar hij was te laat... en de dolk te klein.
Hoofdstuk 9
Kharas concentreerde zich nu volledig op de man die hij had gezworen te doden. Handelend met slechts één doel voor ogen, zoals een ware soldaat betaamt, schonk hij de twee figuren die zomaar uit het niets verschenen geen aandacht. Dat konden niets anders dan wezens zijn die de magiër met zijn toverkunsten had opgeroepen.
Tegelijkertijd zag Kharas dat de normaal zo felle ogen van de tovenaar helemaal leeg werden. Hij zag Raistlins mond - half open om een dodelijke spreuk op te zeggen - ineens slap worden en de dwerg wist plotseling zeker dat hij zijn vijand op dat moment volkomen in zijn macht had.
In één machtige beweging dreef Kharas zijn korte zwaard dwars door de zwarte mantel en hij merkte duidelijk en met voldoening dat hij doel had getroffen.
Hij dreef het lemmet diep in het slanke mensenlichaam en kwam daardoor uiterst dicht bij de zwaar getroffen magiër. Diens vreemde, schroeiende aura omsloot hem als een razend inferno. Een haat en een woede die zo intens waren, raakten Kharas fysiek, waardoor hij keihard achteruit viel en tegen de grond geslagen werd.
Maar de tovenaar was niettemin zwaargewond - dodelijk gewond. Dat wist Kharas wel zeker. Vanaf de grond keek hij diep in die priemende, onheilspellende ogen. Hij zag de woede branden, maar hij zag ook duidelijk de pijn. En wat hij óók zag - onder het dansende lantarenlicht - was het gevest van zijn zwaard dat uit de onderbuik van de magiër stak. Hij zag diens magere handen bij de wond en hij hoorde hem in doodsnood gillen. Hij wist dat hij niets meer hoefde te vrezen; deze tovenaar kon hem niet langer deren.
Overeind krabbelend, reikte Kharas naar voren en trok zijn zwaard hardhandig weer los. Kermend en jankend van pijn, zijn handen kleddernat van zijn eigen bloed, viel de tovenaar voorover en verroerde zich niet meer.
Kharas had nu even tijd om in het rond te kijken. Zijn mannen vochten een verbeten strijd uit met de generaal die tegelijkertijd razend en doodsbang werd, toen hij zijn broer hoorde gillen. De heks was nergens te zien en het spookachtige, witte licht dat ze zoëven had uitgestraald was verloren gegaan in de duisternis.