Fistandantilus staarde hem aan en hield zijn pols vast. Raistlin zag een plotselinge angst in de ogen van de oude man, een angst die snel werd gedoofd door die blik van onverzadigbare honger. Fistandantilus liet Raistlins arm los. De jonge magiër kon een zucht van intense opluchting niet onderdrukken toen hij, wrijvend over zijn pols, weer ging zitten. Het merkteken van de hand van de aartsmagiër was duidelijk te zien - de huid op die plek was zo wit als ijs.
‘Verdwijn!’ snauwde Fistandantilus. De zes magiërs stonden op, terwijl hun zwarte mantels om hen heen ruisten. Raistlin stond ook op. ‘Jij blijft,’ sprak de aartsmagiër op koude toon.
Raistlin ging weer zitten, nog steeds over zijn pijnlijke pols wrijvend. De warmte en het leven keerden weer terug. Terwijl de andere jonge magiërs achter elkaar de kamer uit liepen, volgde Fistandantilus hen naar de deur. Zich omdraaiend keek hij zijn nieuwe leerling aan.
‘De anderen zullen spoedig weg zijn en dan hebben we het kasteel voor onszelf. Kom naar me toe in de geheime kamers hier ver beneden als het Donkerwacht is. Ik ben met een experiment bezig dat, eh... jouw assistentie behoeft.’
Raistlin keek met een huiveringwekkende fascinatie toe terwijl de hand van de oude man de bloedsteen liefdevol streek. Heel even kon Raistlin niet antwoorden. Toen glimlachte hij spottend - maar de spot was nu tegen zichzelf gericht, tegen zijn eigen angst.
‘Ik zal er zijn, meester,’ zei hij.
Raistlin lag op de stenen tafel in het laboratorium dat diep verborgen lag in het kasteel van de aartsmagiër. Zelfs zijn dikke, zwarte fluwelen mantel kon de kou niet tegenhouden en Raistlin rilde dan ook onbedaarlijk. Maar of dat nu kwam door de kou, de angst of de opwinding kon hij niet zeggen.
Hij kon Fistandantilus niet zien, maar kon hem wel horen - het geruis van zijn mantel, het zachte tikken van de staf op de vloer, het omdraaien van een pagina van het spreukenboek. Gespannen op de tafel liggend, ogenschijnlijk hulpeloos onder de invloed van de tovenaar, verstrakte Raistlin enigszins. Het moment naderde snel.
Op dat moment verscheen Fistandantilus in zijn blikveld en leunde over de jonge magiër met die inmiddels bekende, hongerige blik. De bloedstenen hanger zwaaide losjes om zijn nek.
‘Ja,’ zei de tovenaar, ‘jij bent bijzonder vaardig. Vaardiger en machtiger dan welke leerling dan ook die ik in vele, vele jaren heb ontmoet.’
‘Wat gaat u met me doen?’ vroeg Raistlin fluisterend. De wanhopige toon in zijn stem was niet helemaal geforceerd. Hij moest weten hoe de hanger werkte.
‘Wat doet dat ertoe?’ vroeg Fistandantilus koel en hij legde zijn hand op de borst van de jonge magiër.
‘Mijn... bedoeling om naar u te komen was om te leren,’ zei Raistlin knarsetandend terwijl hij probeerde niet ineen te krimpen onder de afschuwelijke aanraking. ‘Ik wil leren, zelfs tot op het laatste moment!’
‘Prijzenswaardig.’ Fistandantilus knikte afwezig terwijl hij in het duister staarde. Waarschijnlijk was hij bezig met de toverspreuk, dacht Raistlin bij zichzelf. ‘Ik zal ervan genieten om bezit te nemen van een lichaam en een geest die zo naar kennis dorsten en tevens zo bedreven zijn in de Kunst. Heel goed, ik zal het uitleggen. Mijn laatste les, leerling. Neem die goed in je op.
Jongeman, je hebt geen idee van de gruwelen van het ouder worden. Hoe goed herinner ik me mijn eerste leven en hoe goed herinner ik mij nog de woede en frustratie toen ik me realiseerde dat ik - de machtigste magiër die ooit leefde - voorbestemd was gevangen te zitten in een zwak en versleten lichaam dat ten prooi aan de ouderdom viel! Mijn geest - mijn geest was gezond! Inderdaad, ik was geestelijk sterker dan ik ooit in mijn leven was geweest! Maar al deze macht, al deze onmetelijke kennis zou worden verspild, - vergaan tot stof! Verteerd door wormen!
Ik droeg de rode mantel toen...
Ben je verbaasd? Het dragen van de rode mantel was een bewuste, koelbloedige beslissing, genomen nadat ik had uitgezocht hoe ik het meeste voordeel kon verwerven. In een neutrale omgeving kan men beter studeren. Je neemt kennis van beide zijden van het spectrum zonder je aan een van beide te binden. Ik ging naar Gilean, de god van de Neutraliteit, met mijn smeekbede toestemming te krijgen om hier te blijven en mijn kennis te verbreden. Maar hiermee kon de god van het Boek mij niet helpen. Mensen waren zijn schepping en het kwam door mijn ongeduldige menselijke natuur en mijn korte levensspanne dat ik had voortgemaakt met mijn studies. Ik werd aangeraden mijn lot te accepteren.’
Fistandantilus haalde zijn schouders op. ‘Ik zie begrip in je ogen, leerling. In zekere zin spijt het me je te moeten vernietigen. Volgens mij hadden we een zeldzame verstandhouding kunnen opbouwen. Maar, om een lang verhaal kort te maken, ik liep de duisternis in. De rode maan vervloekend, vroeg ik toestemming naar de zwarte te kunnen kijken. De Koningin van de Duisternis hoorde mijn gebed en willigde mijn verzoek in. Ik trok nu de zwarte mantel aan, stelde mijzelf in haar dienst en in ruil daarvoor werd ik opgenomen op haar niveau van bestaan. Ik heb de toekomst gezien, ik heb het verleden geleefd. Zij gaf me deze hanger zodat ik in staat ben een nieuw lichaam te kiezen gedurende mijn verblijf in deze tijd. En wanneer ik verkies de tijdgrens over te steken en de toekomst te betreden, is er een lichaam gereed om mijn ziel te accepteren.’
Raistlin kon een huivering niet onderdrukken. Zijn lip krulde van haat. De tovenaar had het over zijn lichaam! Gereed en in afwachting...
Maar Fistandantilus besteedde er geen aandacht aan. De tovenaar hief de bloedstenen hanger en bereidde zich voor om de toverspreuk uit te spreken. Terwijl hij keek naar de hanger die glinsterde in het bleke licht dat afkomstig was van een bol in het midden van het laboratorium, voelde Raistlin zijn hartslag versnellen. Hij balde zijn vuisten.
Met een stem die trilde van opwinding en waarvan hij hoopte dat die zou worden verward met angst, fluisterde hij: ‘Vertel me hoe het werkt! Zeg me wat er met me gaat gebeuren!’
Fistandantilus glimlachte terwijl zijn hand langzaam de bloedsteen boven Raistlins borst bracht. ‘Deze leg ik op je borst, recht boven het hart. En heel langzaam zul je de levenskracht uit je lichaam voelen wegvloeien. De pijn is, geloof ik, redelijk ondraaglijk. Maar het zal niet lang duren, leerling, als je er niet tegen vecht. Geef je eraan over en je zult snel het bewustzijn verliezen. Van wat ik heb gezien, verlengt het vechten ertegen slechts de doodsstrijd.’
‘Moeten er geen woorden worden uitgesproken?’ vroeg Raistlin huiverend.
‘Natuurlijk,’ antwoordde Fistandantilus koeltjes terwijl hij zijn lichaam vooroverboog. Zijn ogen waren nu bijna op dezelfde hoogte als die van de jonge magiër. Voorzichtig legde hij de bloedsteen op Raistlins borst. ‘Je zult ze zo horen... het zal het laatste zijn wat je ooit nog zal horen...’
Raistlin voelde zijn huid ineenkrimpen bij de aanraking en hij kon zich heel even bijna niet bedwingen om zich los te wringen en te vluchten. Nee, dacht hij vastberaden bij zichzelf terwijl hij zijn vuisten balde en zijn nagels in het vlees drukte zodat de pijn zijn gedachten zou afleiden van de angst, ik moet de woorden horen!
Bevend dwong hij zichzelf stil te blijven liggen, maar hij kon de druk niet weerstaan om zijn ogen te sluiten om niet het kwade, verschrompelde gezicht te hoeven zien dat zo dichtbij was dat hij de rottende adem kon ruiken...
‘Zo ja,’ zei een zachte stem, ‘rustig...’ Fistandantilus begon te declameren.
Zich concentrerend op de ingewikkelde toverspreuk, sloot de tovenaar zijn eigen ogen, terwijl hij van voor naar achteren zwaaide en de bloedstenen hanger in Raistlins vlees drukte. Fistandantilus merkte zodoende niet dat zijn woorden mompelend werden herhaald door het beoogde slachtoffer. Tegen de tijd dat hij besefte dat er iets mis was, had hij de spreuk voltooid en stond hij rechtop en wachtte op de eerste tekenen van nieuw leven om zijn oude botten te verwarmen.
Er gebeurde helemaal niets.
Gealarmeerd opende Fistandantilus zijn ogen. Hij staarde verbaasd naar de jonge magiër in het zwart die op de koude stenen tafel lag. De tovenaar maakte een vreemd, ongearticuleerd geluid en deinsde terug in een plotselinge angst die hij niet kon verbergen.