Выбрать главу

Plots hoorde hij een verstikt geluid, links van hem, en Kharas zag de twee wezens die de aartsmagiër zojuist had opgeroepen ontzet naar het lichaam van de tovenaar staren. Nu hij ze eens nader bekeek viel het hem pas op dat deze ‘demonen van gene zijde’ niets meer waren dan een kender in een helblauwe maillot en een kalende gnoom met een leren schort.

Veel tijd om dit fenomeen te overpeinzen had hij echter niet; per slot van rekening had hij zijn beoogde taak volbracht, althans bijna. Hij wist wel zeker dat hij de generaal zelf nu niet te spreken zou krijgen. Zijn voornaamste taak was nu vooral om zijn manschappen veilig weg te krijgen. In de hoek van de tent pakte hij zijn strijdhamer op, schreeuwde zijn mannen in het dwergs toe dat ze snel opzij moesten gaan en slingerde het vervaarlijke ding recht op Caramon af.

De hamer raakte hem vol op zijn hoofd, maar doodde hem niet. Caramon ging onderuit als een gevelde os en alles was ineens volkomen stil.

De hele gebeurtenis had niet langer dan een paar minuten geduurd.

Naar buiten kijkend, zag Kharas de jonge ridder die op wacht had gestaan bewusteloos op de grond liggen. En er was geen enkele aanwijzing dat de mannen bij de verafgelegen kampvuren ook maar iets van alle consternatie hadden meegekregen.

De dwerg pakte de lantaarn, hing hem weer stil op en keek om zich heen. De tovenaar lag bewegingsloos in een poel van zijn eigen bloed. De generaal lag vlak naast hem, met één arm naar zijn broer reikend, alsof zijn laatste gedachte vóór hij het bewustzijn had verloren naar hem was uitgegaan. In een hoek lag de heks, op haar rug en met gesloten ogen.

Toen hij bloed op haar jurk zag, keek Kharas zijn mannen ernstig verstoord aan. Eén van hen schudde zijn hoofd.

‘Het spijt me, Kharas,’ zei hij, beschaamd en enigszins huiverend. ‘Maar... dat licht was ook zo helder! M’n kop spleet ervan open. Ik wilde het doen ophouden. Ik wist niet hoe, maar toen de tovenaar gilde en zij begon te schreeuwen, werd het licht wat minder. Toen sloeg ik haar, maar niet zo hard. Ze is niet zwaargewond, echt niet...’

‘Goed dan,’ knikte Kharas. ‘We smeren ’m weer.’ Toen hij zijn hamer opraapte, keek de dwerg naar de generaal die aan zijn voeten lag. ‘Het spijt me,’ zei hij, en stopte het stuk perkament dat hij bij zich droeg voorzichtig in Caramons uitgestrekte hand. ‘Misschien kan ik het ooit aan je uitleggen.’ Hij keek een laatste keer om zich heen. ‘Iedereen ongedeerd? Wegwezen dan maar.’

Zijn mannen spoedden zich naar de tunnelingang.

‘Wat doen we met die twee?’ vroeg een der dwergen, op de kender en de gnoom wijzend.

‘Neem ze maar mee,’ merkte Kharas scherp op. ‘We kunnen ze niet hier laten, dan slaan ze alarm.’

Eindelijk leek de kender tot leven te komen.

‘Nee!’ riep hij uit, en keek Kharas smekend en tegelijkertijd ontzet aan. ‘Je kan ons niet zomaar meenemen! We zijn er net! We hebben eindelijk Caramon gevonden en nu kunnen we naar huis... alsjeblieft!’

‘Neem ze mee!’ commandeerde Kharas streng.

‘Nee!’ jankte de kender die hevig tegenstribbelde. ‘Nee, alsjeblieft, je begrijpt het niet... we zaten in de Afgrond en we zijn ontsnapt...’

‘Snoer ’m de mond, alsjeblieft,’ gromde Kharas, terwijl hij een blik in de ondergrondse tunnel wierp om te zien of de kust veilig was. Hij gebaarde dat zijn mannen voort moesten maken, en hij knielde neer bij de ingang.

Zijn manschappen daalden af in de tunnel, en sleepten de geknevelde kender met zich mee, die echter nog zo hard terugvocht - schoppend, slaand, krabbend - dat ze even moesten stoppen en hem met bijeengebonden armen en benen, als een kip op de markt, mee moesten dragen. Van hun andere gevangene hadden ze niets te duchten. De arme gnoom was zo ontzet dat hij wel in een shock leek te verkeren. Hij keek hulpeloos om zich heen, met wijd open mond, en hij deed keurig alles wat hem werd opgedragen.

Kharas ging als laatste. Voor hij de tunnel in sprong, gleed zijn blik nog één keer door de tent.

De lantaarn hing nu weer stil, en het zacht glanzende licht bescheen een tafereel uit een nachtmerrie. De tafels waren gebroken, stoelen lagen omver, en overal lag eten. Een dun bloedspoor liep van het zwart bemantelde lichaam van de magiër en er vormde zich een poel van bloed vlak voor de kuil. De eerste bloeddruppels vielen de tunnel binnen...

Hij sprong en rende een flinke afstand voor hij kortstondig halt hield. Hij raapte een stuk touw op en gaf een korte, stevige ruk. Het andere eind van het touw zat vastgebonden aan een stutbalk vlak onder de tent van de generaal. Er weerklonk een laag, rommelend geluid en in de verte zag Kharas stenen vallen en zijn gezichtsveld werd vertroebeld door een dikke laag stof.

Nu de tunnel veilig afgesloten was, spoedde Kharas zich naar zijn mannen.

‘Generaal...?’

Caramon was overeind gekomen en wilde de keel grijpen van een van zijn belagers. Hij vloekte daarbij luid.

Verbijsterd deinsde Garic achteruit.

‘Generaal!’ schreeuwde hij. ‘Caramon, ik ben het!’

Een plotselinge, stekende pijn en de klank van Garics bekende stem drong tot Caramons hersens door. Met een luide kreun nam hij zijn hoofd in beide handen en wankelde even. Garic ving hem op toen hij om dreigde te vallen en zette hem veilig in een stoel.

‘Mijn broer?’ sprak Caramon met een dikke stem.

‘Caramon... ik...’ Garic moest iets wegslikken.

‘Mijn broer!’ bracht Caramon haperend voort en hij balde zijn vuist.

‘We hebben hem naar zijn tent gebracht,’ antwoordde Garic zachtjes. ‘De wond is, eh...’

‘Wat is er met die wond?’ snauwde Caramon ongeduldig, naar Garic opkijkend met bloeddoorlopen en van smart doortrokken ogen.

Garic opende zijn mond, sloot hem weer en schudde toen zijn hoofd.

‘M-mijn vader heeft me wel eens verteld over dit soort wonden,’ mompelde hij. ‘Dan liggen mannen dagenlang te creperen van de pijn...’

‘Je bedoelt dus dat-ie in zijn buik is geraakt,’ zei Caramon.

Garic knikte en bedekte toen zijn gezicht met zijn hand. Caramon, die hem eens goed bekeek, zag dat hij dodelijk bleek was. Met een zucht en met gesloten ogen bereidde Caramon zich voor op de duizeligheid en misselijkheid die hem weer zouden overvallen als hij opstond. Maar toen kwam hij overeind. De duisternis tolde om hem heen en alles bewoog op en neer. Hij zette zich schrap en toen alles wat kalmer werd, opende hij zijn ogen weer.

‘Hoe gaat het met je?’ vroeg hij Garic, waarbij hij de jonge ridder welwillend aankeek.

‘Gaat wel,’ antwoordde Garic, maar hij bloosde van schaamte. ‘Ze besprongen me... van achteren.’

‘Ach, ja...’ Caramon zag het geronnen bloed in het haar van de jongeman. ‘Kan gebeuren. Maak je er maar niet al te druk om.’ De grote krijger lachte zonder enige vrolijkheid. ‘Mij grepen ze van voren.’

Garic knikte weer, maar de uitdrukking op zijn gezicht bewees dat deze nederlaag zwaar op zijn gemoed drukte.

Ach, hij overleeft het wel, dacht Caramon bij zichzelf. Zoiets maken we allemaal wel eens mee, vroeg of laat.

‘Ik ga nu eerst naar mijn broer toe,’ zei hij terwijl hij wat onvast ter been de tent uit wankelde. Toen stopte hij plotseling. ‘Vrouwe Crysania?’

‘Die slaapt. Ze heeft een steekwond... maar het mes ketste af op een rib. We hebben zo goed als mogelijk was verbonden. Maar daarvoor moesten we... haar jurk openmaken.’ Nu begon Garic nog dieper te blozen. ‘En we hebben haar wat brandy te drinken gegeven...’

‘Weet ze van Raist... eh... Fistandantilus?’

‘Dat had de tovenaar ten strengste verboden.’

Caramon trok verwonderd zijn wenkbrauwen op. Rondkijkend nam hij het bloedspoor op de smerige bodem nog eens goed op. Diep ademhalend sloeg hij de tentflap open en wankelde naar buiten. Garic volgde hem.

‘Het leger?’

‘Ze weten ervan. Het ging als een lopend vuurtje.’ Garic maakte een weids armgebaar. ‘We moesten zo veel tegelijk doen. We hebben nog geprobeerd achter de dwergen aan te gaan...’