Vanuit zijn harnas pakte Caramon het stuk perkament nog eens; maar eigenlijk hoefde hij het niet opnieuw te lezen. De woorden waren simpel en schaars.
De tovenaar heeft jou en het leger bedrogen. Stuur een boodschapper naar Thorbardin om de waarheid te weten te komen.
Caramon wierp de perkamentrol op de grond.
Wat een wrede grap!
Wat een wrede en zieke grap!
Door de vreselijke kwelling van zijn pijn, kon Raistlin duidelijk het gelach van de goden horen. Hem met de ene hand verlossing bieden, om het met de andere hand weer weg te grissen! Wat zullen ze van plezier kraaien om zijn nederlaag!
Raistlins gekwelde lichaam schokte van ontzetting, en zijn ziel ook, van blinde woede, brandend in de wetenschap dat hij had gefaald.
Zwak en nietig mens! hoorde hij de stemmen van de goden roepen. Zo herinneren we je even fijntjes aan je sterfelijkheid!
Maar Paladijns triomf wilde hij niet meemaken. Om de god te horen sneren, en om hem vreugde te zien scheppen in zijn ondergang - nee! Snel sterven was beter om vervolgens zijn ziel ergens in de duisternis onderdak te laten vinden. Maar die verdoemde broer van hem, zijn letterlijke wederhelft, de helft die hij vervloekte en benijdde, de helft die hij ook had kunnen zijn... Om hem dat laatste recht te ontzeggen... deze allerlaatste, bevrijdende troost...
De pijn vlijmde door zijn lichaam. ‘Caramon!’ schreeuwde Raistlin, helemaal alleen in de duisternis. ‘Caramon, ik heb je nodig! Laat me niet alleen!’ Hij snikte, hield zijn buik vast en rolde zich op tot een bal. ‘Laat me niet alleen... om dit helemaal alleen te trotseren!...’
Op dat moment gleed zijn bewustzijn langzaam van hem weg... de magiër onderging allerlei visioenen terwijl het leven door zijn vingers sijpelde. Donkere drakenvleugels, een gebroken drakenbol... Tasselhof... een gnoom...
Mijn verlossing...
Mijn dood...
Helder wit licht, puur, koud en messcherp, drong de geest van de magiër binnen. Kronkelend probeerde hij eraan te ontsnappen, om op te gaan in de warme en troost biedende duisternis. Hij hoorde zichzelf smeken om Caramon, om er een eind aan te maken, aan dit snijdende en doorborende licht.
Raistlin hoorde de woorden, maar was zich niet bewust van het feit dat hij daadwerkelijk sprak. Dat wist hij slechts omdat hij in de reflectie van het heldere licht zijn broer zich van hem af zag keren.
Het licht werd nog helderder, en het werd een gezicht... beeldschoon, kalm en puur met donkere, koele grijze ogen. Koude handen raakten zijn brandende huid aan.
‘Laat mij je genezen.’
Het licht deed pijn, erger dan het staal van een zwaard. Schreeuwend en draaiend probeerde Raistlin eraan te ontkomen, maar de handen hielden hem stevig vast.
‘Laat mij je genezen.’
‘Ga... weg!...’
‘Laat mij je genezen!’
Een diepe vermoeidheid overspoelde Raistlin. Moe van het vechten - tegen de pijn, tegen de bespottingen, tegen de kwelling waar hij zijn hele leven al mee te stellen had.
Ach, goed dan. Laat de god maar lachen... dat heeft hij wel verdiend, dacht Raistlin verbitterd. Laat hem maar weigeren om mij te genezen. Dan zal ik in de duisternis uitrusten... de troostende duisternis.
Hij sloot zijn ogen, tegen het indringende licht, en Raistlin wachtte tot het spottende lachen begon...
... toen, plotseling... zag hij het gezicht van een godheid.
Caramon stond buiten de tent van zijn broer, met zijn hoofd in zijn handen. Raistlins smeekbeden om te mogen sterven sneden hem door de ziel. Uiteindelijk kon hij het niet langer verdragen. Crysania had blijkbaar gefaald. Zijn zwaard trekkend, liep hij de tent binnen en begaf zich naar het bed van zijn broer.
Precies op dat moment hield Raistlins gejammer op.
Vrouwe Crysania viel voorover, over Raistlins lichaam heen, en haar hoofd rustte op zijn borst.
Hij is dood... dacht Caramon. Raistlin is dood!
Naar het gezicht van zijn broer kijkend, voelde hij geen verdriet. Nee, hij voelde pure ontzetting als gevolg van het schouwspel. Wat een grotesk doodsmasker!
Raistlins gezicht was levenloos, zijn mond hing open en er weerklonk geen enkel geluid meer. Zijn huid was doodsbleek. De niets ziende ogen, diep verzonken, staarden recht voor zich uit.
Dichterbij komend was Caramon zo lamgeslagen dat hij geen verdriet of opluchting meer voelde; maar toen hij de uitdrukking op het gelaat van zijn broer beter bekeek realiseerde hij zich met een ontzagwekkende schok dat Raistlin niet dood was! De opengesperde ogen staarden dan ogenschijnlijk niets ziend voor zich uit, maar ze zagen elkaar wel degelijk!
Een zacht gejammer deed het lichaam van de magiër schokken, wat feitelijk nog gruwelijker was dan zijn gekwelde pijnkreten van zoëven. Zijn hoofd bewoog licht, zijn lippen weken uiteen, maar enig geluid kon hij nog niet voortbrengen.
Toen sloten Raistlins ogen zich. Zijn hoofd rolde opzij, de gepijnigde spieren ontspanden zich. De gepijnigde blik vervaagde, en plots restte er een bleek, maar ontspannen gezicht. Hij haalde diep adem, ademde zuchtend uit, en nog een keer...
Ontzet door wat hij allemaal aanschouwd had, onzeker of hij nu blij of juist bedroefd moest zijn nu zijn broer weer bleek te leven, zag hij het leven terugvloeien in Raistlins geteisterde en bloedende lichaam.
Caramon schudde het licht verlamde gevoel van zich af dat mensen vaker ervaren als ze uit een diepe slaap ontwaken, en hielp Crysania overeind. Ze staarde hem uitdrukkingsloos aan, zonder enige vorm van herkenning. Meteen daarna ging haar aandacht weer naar Raistlin uit en er gleed een glimlach over haar gezicht. Met gesloten ogen prevelde ze een gebed van dankbaarheid. Vervolgens drukte ze met haar hand tegen haar zij en leunde tegen Caramon aan. Er druppelde vers bloed over haar witte jurk.
‘Je moet jezelf ook genezen,’ raadde Caramon haar aan, terwijl zijn sterke arm haar ondersteunde omdat haar voetstappen wat wankel werden.
Ze keek naar hem op en hoewel zwak, was haar gezicht beeldschoon in haar kalme triomfantelijkheid.
‘Morgen wellicht,’ antwoordde ze zachtjes. ‘Vannacht vier ik een grotere overwinning. Snap je het niet? Dit is het antwoord op al mijn gebeden.’
Haar vredige, serene schoonheid bracht tranen in zijn ogen.
‘Is dit je antwoord?’ vroeg hij nors, over het kamp uitkijkend. Alle vuren waren gedoofd en waren niets anders dan hoopjes as en kool. In zijn ooghoek zag hij iemand wegspurten en instinctief wist hij dat het nieuws snel de ronde zou doen dat de heks de dode weer tot leven had gewekt.
Caramon voelde het gal uit zijn maag omhoogkomen. Hij hoorde de praatjes al, de opwinding, de vragen, de geruchten, de donkere, veelbetekenende blikken en het hoofdschudden, en zijn ziel kromp ervan ineen. Hij wilde slechts naar bed gaan en alles vergeten.
Maar Crysania sprak hem toe. ‘Dit is tevens jouw antwoord,’ sprak ze geestdriftig. ‘Het teken van de goden dat we beiden zochten.’ Ze keek hem ernstig aan. ‘Ben je nou nog steeds zo blind als destijds in de Toren? Geloof je nou nog steeds niet? We hebben de kwestie in Paladijns handen gelegd en de god heeft gesproken. Raistlin was voorbestemd om te leven. Om een grootse daad te verrichten. Samen, hij, ik en jij, als je tenminste mee wil doen, zullen we vechten en het kwaad overwinnen, zoals ik vannacht de dood heb overwonnen!’
Caramon staarde haar aan, zijn hoofd en schouders gebogen. Ik wil het kwaad helemaal niet bestrijden, dacht hij vermoeid. Ik wil alleen maar naar huis. Is dat te veel gevraagd?
Hij wreef over zijn kloppende slapen. Toen, onder de eerste zonnestralen van die ochtend, zag hij de bloedsporen nog die zijn broer op zijn arm had achtergelaten. ‘Ik zet een bewaker voor je tent,’ zei hij scherp. ‘Ga nou maar wat slapen...’
Hij wendde zich af.
‘Caramon?’ vroeg Crysania.
‘Wat?’ bracht hij verzuchtend uit.
‘Je zult je straks vast beter voelen, ik zal voor je bidden. Welterusten, mijn vriend. En vergeet Paladijn niet te bedanken voor zijn ruimhartigheid en het leven van je broer.’