Выбрать главу

‘Datverhaalkenikal!’ mopperde Gnimsh.

‘Wat?’ Tas knipperde met zijn ogen.

‘Dat... verhaal... ken... ik... al!’ schreeuwde Gnimsh uit volle borst. Zijn dunne gnomenstem echode door het ondergrondse vertrek, waardoor andere voorbijgangers hem gehinderd aankeken. Met ernstige gezichten dreven de wachters de opnieuw gevangengenomen kender en gnoom voort.

‘O...’ zei Tas terneergeslagen. Maar al snel werd hij weer vrolijker. ‘Maar de koning kent dat verhaal niet en aangezien we naar hem toe worden gebracht denk ik dat hij bijzonder geïnteresseerd zal zijn...’

‘We mochten van jou toch niet zeggen dat we uit de toekomst komen?’ fluisterde Gnimsh hardop, terwijl zijn lange, lederen schort om hem heen flapperde. ‘We moesten toch doen alsof we hier thuishoorden? Weet je nog wel?’

‘Dat was toen ik nog dacht dat alles goed zou gaan,’ zei Tas met een zucht. ‘En alles ging ook goed. Het apparaat werkte, we ontsnapten uit de Afgrond...’

‘Ze lieten ons ontsnappen...’ verduidelijkte Gnimsh even.

‘Nou ja, hoe dan ook...’ zei Tas geïrriteerd omdat hij daaraan werd herinnerd. ‘Maar we zijn wel degelijk ontsnapt, en dat telt. En het magische apparaat werkte prima, zoals je al voorspelde’ - Gnimsh lachte blij en knikte - ‘en Caramon vonden we ook. Wat je al zei - het apparaat was gijk... geij... zoiets, om hem terug te doen laten keren...’

‘Geijkt,’ viel Gnimsh hem in de rede.

‘Maar toen ging alles mis...’ - Tas kauwde nerveus op een haarpunt - ‘heel erg mis, op de een of andere manier. Raistlin gestoken, misschien wel dood. Dwergen ontvoeren ons zonder me de kans te geven te vertellen dat ze een grote vergissing begaan.’

De kender sjouwde voort, en overpeinsde de situatie. Uiteindelijk schudde hij zijn hoofd. ‘Ik heb er goed over nagedacht, Gnimsh. Ik weet dat het wanhopig klinkt, en normaal zou ik het ook nooit doen, maar volgens mij hebben we geen keus. De situatie is volkomen uit de hand gelopen.’ Tas slaakte een plechtige zucht. ‘We moeten de waarheid maar eens vertellen.’

Gnimsh leek bijzonder ontzet over dit uiterst drastische vooruitzicht, zo ontzet dat hij over zijn schort struikelde en hard onderuitging. De bewakers, die geen Gemeentaal spraken, sleepten hem overeind en sleurden hem het laatste stuk achter zich aan, tot ze bij een grote, houten deur kwamen. Andere wachters, die de kender en de gnoom met walging bekeken, zetten hun gewicht tegen de deur die nu langzaam openschoof.

‘O, maar hier ben ik geweest!’ zei Tas plotseling. ‘Nu weet ik waar we zijn.’

‘Dat zal een enorme hulp zijn,’ mompelde Gnimsh kritisch.

‘De Hal der Audiëntie,’ vervolgde Tas. ‘De laatste keer dat we hier waren, werd Tanis ziek en misselijk. Hij is een elf, moet je weten. Nou ja... een halve elf en hij vond ’t vreselijk ondergronds.’ De kender zuchtte weer. ‘Ik wou dat Tanis hier nu was. Hij had vast geweten wat we moesten doen. Hadden we maar iemand bij ons die wijs is.’

De wachters duwden hen naar voren, de grote ruimte in.

‘Maar gelukkig,’ zei Tas zachtjes tegen Gnimsh, ‘zijn we niet alleen. We hebben mekaar nog.’

‘Tasselhof Klisvoet,’ zei de kender, die een diepe buiging maakte voor de koning der dwergen. Daarna boog hij ook voor alle andere hoge Heren, op hun stenen zetels achter Duncan. ‘En dit is...’

De gnoom drong zich nu enthousiast naar voren. ‘Gnimshmari-’

‘Oftewel Gnimsh!’ riep Tas uit volle borst, terwijl hij venijnig op de voet van de gnoom ging staan toen die even adem moest halen. ‘Ik voer het woord!’ mopperde de kender duidelijk hoorbaar.

Mokkend, bijna verdrietig, hield Gnimsh zijn mond en Tas keek eens vrolijk om zich heen.

‘Jeetje, veel interieurdecoratie zit of zat er blijkbaar niet in de komende tweehonderd jaar, hè? Het ziet er tegen die tijd nog precies zo uit. Hoewel ik me die scheur daar meen te herinneren - die daar, bedoel ik. Die wordt in de toekomst nog aanmerkelijk groter. Als ik jullie was, dan...’

‘Waar kom je precies vandaan, kender?’ gromde Duncan.

‘Soelaas,’ zei Tas, zich realiserend dat hij de waarheid zou spreken. ‘O, maak je er verder niet druk om, hoor. Je hebt er vast nog nooit van gehoord, omdat het ook nog niet bestaat! In Istar hadden ze er ook nog nooit van gehoord, maar dat deed er wat minder toe, omdat niemand iets gaf om wat dan ook wat niemand kende in Istar. Daar, ter plekke, bedoel ik. Soelaas ligt ten noorden van Haven, wat óók nog niet bestaat, maar overigens wel iets eerder dan Soelaas, als je me nog kunt volgen...’

Duncan, naar voren leunend, keek Tas dreigend aan vanonder zijn dikke wenkbrauwen. ‘Je liegt.’

‘Echt niet!’ zei Tas verontwaardigd. ‘We zijn hier gekomen met een machine die ik - min of meer - geleend had van een vriend. Aanvankelijk werkte alles prima, maar ik heb ’m, vrees ik, stukgemaakt. Eigenlijk was dat mijn schuld niet, hoor, maar dat is weer een ander verhaal. Maar goed, ik overleefde de Catastrofe en kwam in de Afgrond terecht. Geen lekkere plek. De mazzel was dat ik daar Gnimsh ontmoette, en hij repareerde hem. Het apparaat, bedoel ik, niet die Afgrond. Hij is echt een fantastische kerel...’ Tas ratelde vrolijk en vol vertrouwen door, en sloeg Gnimsh eens ferm op de schouder. ‘Hij mag dan een gnoom zijn, maar zijn uitvindingen werken naar behoren.’

‘Dus jullie komen echt uit de Afgrond!’ merkte Kharas ernstig op. ‘En jullie geven het gewoon toe! Geestverschijningen uit het rijk van de duisternis! De tovenaar in het zwart riep jullie op en jullie verschenen omdat hij dat wilde.’

Deze verbijsterende beschuldiging trof de kender zo diep dat hij vrijwel sprakeloos was.

‘We... we...’ sputterde Tas enige momenten, volkomen incoherent. Toen vond hij de juiste woorden weer. ‘Ik ben nog nooit zo beledigd! Behalve die keer dat de bewaker in Istar over me sprak als een, eh... klo... nou ja, laat verder maar. Los nog van het feit dat als Raistlin al iets tevoorschijn zou toveren hij natuurlijk nooit aan ons zou denken! En dat brengt me vanzelf op het volgende...’ Tas keek Kharas samenzweerderig aan. ‘Waarom heb je hem eigenlijk doodgemaakt? Goed, hij was misschien niet de alleraardigste persoon die er rondliep. En toegegeven, hij wilde me inderdaad vermoorden omdat ik het apparaat stukmaakte en hij liet me zomaar in Istar achter, zodat de goden een stel rotsen op m’n kop konden gooien... maar dat laat allemaal onverlet...’ - Tas zuchtte welgemeend - ‘dat hij met voorsprong een van de interessantste mensen was die ik ooit heb ontmoet!’

‘Je tovenaar is niet dood, en dat weet je best, geestverschijning,’ snauwde Duncan.

‘Ik ben geen geestschij... wacht, niet dood?’ Tas’ gezicht lichtte helemaal op. ‘Echt niet? Zelfs niet nadat jullie ’m neerstaken... met al dat bloed... ach, ik snap het al! Crysania! Natuurlijk, dat kan niet anders! Vrouwe Crysania!’

‘Aha, de heks!’ zei Kharas zachtjes, terwijl de andere Heren opgewonden onder elkaar begonnen te mompelen.

‘Nou ja, ze kan soms wat kil en onpersoonlijk zijn,’ zei Tas geschokt, ‘maar dat geeft jullie nog niet het recht om haar zo onheus te bejegenen. Ze is per slot van rekening altijd nog een geestelijk volgster van Paladijn!’

‘Een geestelijke!’ De Heren begonnen nu smakelijk te lachen.

‘Daar heb je je antwoord,’ zei Duncan triomfantelijk tegen Kharas. Hij negeerde de kender. ‘Hekserij.’

‘U hebt natuurlijk gelijk, mijn koning,’ antwoordde Kharas, maar hij twijfelde. ‘Maar...’

‘Luister nou toch,’ smeekte Tas, ‘laat me nou gaan! Dat probeer ik jullie dwergen nou steeds al uit te leggen. Dit is een vreselijk misverstand! Ik moet naar Caramon toe!’

Dat veroorzaakte nogal een reactie. De Heren vielen onmiddellijk stil.