Crysania ontwaakte uit een droom met de vaste overtuiging dat iemand haar naam had geroepen. Hoewel ze zich niet kon herinneren dat ze iets had gehoord, was het gevoel zo sterk en intens, dat ze onmiddellijk klaarwakker en rechtop in bed zat voor ze echt besefte wat haar nou precies wakker had gemaakt. Had het bij de droom gehoord? Nee. De indruk bleef en werd alleen maar sterker.
Er was iemand bij haar in de kamer! Ze keek snel om zich heen. Het licht van Solinari dat binnenviel uit een klein hoekje aan de andere kant van de kamer, bood niet al te veel soelaas. Ze zag niets, maar ze hoorde een beweging. Crysania opende haar mond al om de bewaker te roepen...
En voelde een hand op haar lippen. Toen materialiseerde Raistlin vanuit de duisternis, en hij ging op haar bed zitten.
‘Vergeef me dat ik je bang heb gemaakt, Eerwaarde Dochter,’ fluisterde hij zacht. ‘Ik heb je hulp nodig en ik wilde niet de aandacht van de bewakers trekken.’ Langzaam haalde hij zijn hand weer weg.
‘Ik was niet bang,’ protesteerde Crysania. Hij glimlachte waardoor ze moest blozen. Hij was zo dicht bij haar dat hij haar kon voelen trillen.
‘Je liet... me schrikken, dat is alles. Ik droomde. En jij leek in die droom voor te komen.’
Raistlin antwoordde rustig: ‘De Poort is hier en dus zijn we heel dicht bij de goden.’
Het is niet de nabijheid van de goden die me doet trillen, dacht Crysania met een huiverende zucht. Ze voelde de brandende aanwezigheid van het lichaam naast haar en ze rook zijn mysterieuze, bedwelmende geur. Boos bewoog ze zich van hem vandaan en onderdrukte vastberaden haar verlangens. Hij staat boven dat soort dingen. Zou zij zich dan in dat geval de zwakste tonen?
Ze keerde abrupt terug naar het onderwerp. ‘Je zei dat je mijn hulp nodig had. Waarom?’ Een plotselinge angst overviel haar. Impulsief greep ze zijn hand vast. ‘Je bent toch wel in orde? Je wond...?’
Heel even trok er een zweem van pijn over Raistlins gezicht, maar toen werd zijn uitdrukking bitter en hard. ‘Nee, ik mankeer niets,’ zei hij kortaf.
‘Dankzij Paladijn,’ zei Crysania glimlachend en ze liet haar hand in de zijne talmen.
Raistlins ogen vernauwden zich. ‘De god krijgt mijn dank niet!’ mompelde hij. Hij kneep met de hand waarin de hare nog lag en deed haar onbewust pijn.
Crysania huiverde. Heel even leek het wel alsof de brandende hitte van het lichaam van de magiër uit dat van haar werd getrokken om haar daarna verkild achter te laten. Ze probeerde haar hand los te maken, maar Raistlin, die door haar beweging uit zijn mijmering werd gehaald, draaide zich om en keek haar indringend aan.
‘Vergeef me, Eerwaarde Dochter,’ zei hij, haar loslatend. ‘De pijn was ondraaglijk. Ik bad om de dood, maar die werd me geweigerd.’
‘Je kent de reden,’ zei Crysania en haar angst maakte alweer plaats voor medelijden. Haar hand aarzelde heel even en rustte toen op de beddensprei, vlak naast zijn trillende hand, maar zonder hem te raken.
‘Ja, en ik accepteer dat. Toch kan ik hem niet vergeven. Maar dat is iets tussen jouw god en mijzelf,’ zei Raistlin verwijtend.
Crysania beet op haar lip. ‘Ik accepteer de berisping want hij was verdiend.’ Ze zei even niets. Raistlin maakte ook geen aanstalten om iets te zeggen en de lijnen in zijn gezicht verdiepten zich.
‘Je zei tegen Caramon dat de goden met ons waren. Dus je hebt je onderhouden met mijn god... met Paladijn?’ waagde Crysania aarzelend te vragen.
‘Natuurlijk,’ glimlachte Raistlin. ‘Verbaast je dat?’
Crysania zuchtte. Haar hoofd viel voorover waardoor haar donkere haar over haar schouders viel. Het flauwe maanlicht in de kamer veroorzaakte een blauwachtige glans op haar zwarte haar en liet haar huid puur wit schijnen. Haar parfum vulde de kamer, vulde de nacht. Iets raakte haar donkere haar plotseling aan. Ze hief haar hoofd en zag Raistlins ogen branden met een passie die uit een bron kwam die heel diep in hem verscholen moest zijn. Een bron die verfrissend genoeg niets met magie van doen had. Crysania haalde diep adem, maar op dat moment stond Raistlin alweer op en liep weg.
Crysania vroeg hem weemoedig: ‘Dus je hebt je onderhouden met beide goden?’
Raistlin draaide zich half om en antwoordde terloops: ‘Met alle drie.’
‘Drie?’ Ze was verbaasd. ‘Ook met Gilean?’
‘Wat is Astinus anders dan Gileans spreekbuis?’ zei Raistlin minachtend. ‘Als hij trouwens al niet gewoon Gilean zelf is, zoals sommigen wel beweren. Maar dit moet voor jou geen nieuws zijn...’
‘Ik heb nooit met de Koningin van de Duisternis gesproken,’ zei Crysania.
‘Is dat zo?’ vroeg Raistlin met zo’n doordringende blik dat de geestelijke alle hoeken van haar ziel zag. ‘Weet zij niets van jouw hartenwens? Heeft ze jou die dan niet aangeboden?’
In zijn ogen kijkend, zich zeer bewust van zijn nabijheid en verlangens, kon Crysania gewoonweg niet antwoorden. Toen hij haar maar bleef aankijken, slikte ze iets weg en schudde haar hoofd.
‘Als ze dat al heeft gedaan,’ antwoordde ze bijna onhoorbaar, ‘heeft ze het met de andere hand meteen weer van me afgepakt.’
Crysania hoorde de magiër nu onrustig bewegen. De uitdrukking op zijn gezicht, zichtbaar in het maanlicht, was bijna bezorgd en innemend. Meteen daarna viel er niets meer uit af te lezen.
‘Ik kwam hier niet om over theologie te discussiëren,’ zei Raistlin enigszins sarcastisch. ‘Ik heb een andere, dringender zorg.’
‘Natuurlijk.’ Crysania bloosde en streek nerveus haar verwarde haren uit haar gezicht. ‘Nogmaals, mijn excuses. Je had me nodig, zei je...’
‘Tasselhof is hier.’
‘Tasselhof ?’ Crysania herhaalde de naam met stomme verbazing.
‘Ja, en hij is heel ziek. Bijna dood, eigenlijk. Ik heb jouw helende vaardigheden nodig.’
‘Maar, ik begrijp het niet. Waarom... hoe is hij hier gekomen?’ stamelde Crysania in verwarring. ‘Jij zei dat hij teruggegaan was naar onze eigen tijd.’
‘Dat dacht ik ook,’ antwoordde Raistlin ernstig. ‘Maar ik heb me blijkbaar vergist. Het magische toestel heeft hem hierheen gebracht, naar deze tijd. Hij is kriskras de wereld doorgetrokken zoals kenders dat nou eenmaal doen, en heeft zich prima vermaakt. Uiteindelijk, na over de oorlog te hebben gehoord, kwam hij hier aan om aan het avontuur deel te nemen. Helaas heeft hij tijdens zijn omzwervingen de pest opgelopen.’
‘Dat is verschrikkelijk! Ik kom onmiddellijk.’ Ze pakte haar bontmantel van het voeteneinde van het bed, sloeg die om haar schouders en zag dat Raistlin zich afwendde. Terwijl hij uit het raam in het maanlicht staarde, zag ze zijn kaakspieren verstrakken, alsof hij in een bittere, innerlijke strijd verwikkeld was.
‘Ik ben zover,’ zei Crysania op zakelijke toon en maakte haar mantel vast. Raistlin draaide zich om en reikte haar zijn hand aan. Crysania keek hem verbaasd aan.
‘We moeten via de nachtelijke paden gaan,’ zei hij rustig. ‘Zoals ik je al zei: ik wil de wachten niet alarmeren.’
‘Maar waarom niet?’ zei ze. ‘Wat maakt dat uit...’
‘Wat moet ik dan tegen mijn broer zeggen?’
Crysania pauzeerde even. ‘Ik begrijp het...’
‘Begrijp je mijn dilemma?’ vroeg Raistlin die haar strak aankeek. ‘Als ik het hem vertel, zal het een zorg extra voor hem zijn, op een tijdstip dat hij het zich slecht kan permitteren om nog meer lasten toe te voegen aan degene die hij al meetorst. Tas heeft het magische apparaat stukgemaakt. Dat zal Caramon ook verontrusten, zelfs al is hij zich ervan bewust dat ik hem naar huis had willen sturen. Maar - ik moet hem wel vertellen dat de kender hier is.’
‘Caramon zag er de laatste dagen inderdaad bezorgd en ongelukkig uit,’ zei Crysania peinzend.
‘De oorlog verloopt niet goed,’ informeerde Raistlin haar botweg. ‘Het leger valt uiteen. De Vlaktemannen praten elke dag over vertrekken. Voor zover we weten, kunnen ze nu al weg zijn. De dwergen onder Smidsvuur vormen een onbetrouwbare bende, die Caramon bijna dwingen aan te gaan vallen voor hij zover is. De voorraadwagens zijn verdwenen, niemand weet wat er van ze geworden is. Zijn eigen leger is rusteloos, en behoorlijk van streek. En daarbovenop zwerft er dan een honderduit kletsende kender rond, die hem enorm afleidt...’