‘Water,’ vroeg hij.
‘Pas als je het me hebt verteld!’ snauwde Raistlin met een zijdelingse blik op Crysania, die nog steeds geknield, met haar hoofd in haar handen, tot Paladijn aan het bidden was.
Tas slikte pijnlijk. ‘Ik... ik dacht dat we... ontsnapten. We gebruikten h-het magische apparaat en begonnen... op te stijgen. Ik zag... de Afgrond, de vlakte, plat en leeg, onder mijn voeten naar beneden zakken. En’ - Tas huiverde - ‘het was niet langer leeg! Er... er waren schaduwen en...’ Hij zwaaide met zijn hoofd en kreunde. ‘O, Raistlin, laat het me niet weer herinneren! Laat me niet teruggaan!’
‘Stil!’ fluisterde Raistlin en bedekte Tas’ mond met zijn hand. Crysania keek bezorgd op maar zag slechts dat Raistlin teder over de wang van de kender streek. Toen ze de angstige blik en het bleke gelaat van Tas zag, fronste Crysania even haar voorhoofd en schudde haar hoofd.
‘Hij is beter,’ zei ze. ‘Hij zal niet sterven. Maar er zweven donkere schaduwen om hem heen, die verhinderen dat Paladijns helende licht hem volledig kan herstellen. De schaduwen van zijn koortsachtige wartaal. Kun jij er iets uit opmaken?’ Ze trok haar vederachtige wenkbrauwen licht op. ‘Wat het ook is, voor hem lijkt het zeer reëel. Het moet iets heel verschrikkelijks zijn geweest om een kender zo van streek te maken.’
‘Misschien, als u weer weggaat, vrouwe, vindt hij het makkelijker om met mij te praten,’ stelde Raistlin vriendelijk voor. ‘Wij zijn per slot van rekening oude vrienden.’
‘Dat is waar,’ glimlachte Crysania, die weer wilde opstaan. Tot haar verbazing, greep Tas haar handen vast.
‘Laat me niet met hem alleen, vrouwe!’ Hij snakte naar adem. ‘Hij heeft Gnimsh vermoord! Arme Gnimsh... ik heb hem zien s-sterven!’ Tas begon te huilen. ‘Brandende bliksem...’
‘Tas,’ zei Crysania sussend en duwde de kender vriendelijk maar vastberaden weer terug op zijn bed. ‘Niemand zal je iets doen. Wie die Gnimsh ook gedood heeft, kan jou nu niets doen. Je bent hier onder vrienden. Nietwaar, Raistlin?’
‘Mijn magie is machtig,’ zei Raistlin zachtjes. ‘Onthoud dat, Tasselhof. Onthoud de kracht van mijn magie.’
‘Ja, Raistlin,’ antwoordde Tas die doodstil lag alsof de doordringende blik van de magiër hem letterlijk aan het bed had vastgepind.
‘Ik denk dat het inderdaad verstandig is als jij hier achterblijft om met hem te praten,’ zei Crysania op gedempte toon. ‘Deze duistere angsten zullen aan hem blijven knagen en het genezingsproces hinderen. Ik ga wel alleen terug naar mijn kamer, met Paladijns hulp.’
‘Dus we zijn het erover eens dat we het niet aan Caramon vertellen?’ Raistlin keek vanuit zijn ooghoek sluw naar Crysania.
‘Ja,’ zei Crysania vastberaden. ‘Daar gaat hij zich alleen maar nodeloos zorgen over maken.’ Ze keek nog even naar haar patiënt. ‘Ik kom in de ochtend terug, Tasselhof. Praat maar wat met Raistlin. Verlicht je ziel. En ga daarna rustig slapen.’ Terwijl ze haar koele hand op het bezwete voorhoofd van Tas legde, voegde ze eraan toe: ‘Moge Paladijn met je zijn.’
‘Caramon?’ zei Tas hoopvol. ‘Zei je Caramon? Is hij hier?’
‘Ja, en als je hebt geslapen en gegeten en gerust, dan breng ik je naar hem toe.’
‘Kan ik hem nu niet vast zien?’ riep Tas enthousiast en hij wierp toen een bange blik naar Raistlin. ‘Als... als dat tenminste niet te veel moeite is...’
‘Hij heeft het heel druk,’ zei Raistlin koeltjes. ‘Hij is nu een generaal, Tasselhof. Hij heeft legers die hij moet commanderen, hij heeft een oorlog te voeren. Hij heeft nu geen tijd voor een kender.’
‘Nee, dat zal ook wel niet,’ zei Tas zuchtend en zonk weer terug op zijn kussen. Met een laatste, zacht klopje op zijn hoofd, stond Crysania op.
Met het medaillon van Paladijn in haar hand fluisterde ze een gebed en verdween in de nacht.
‘En nu, Tasselhof,’ zei Raistlin met een zachte stem die Tas deed sidderen, ‘zijn we alleen.’ Met zijn sterke handen trok de magiër de dekens over Tas’ lichaam naar boven en schudde zijn kussen op. ‘Zo, lig je comfortabel?’
Tas kon niet praten. Hij kon alleen maar met groeiende angst naar de aartsmagiër staren.
Raistlin zat naast hem op het bed. Terwijl hij een hand op het voorhoofd van Tas legde, wreef hij over de huid van de kender en streek zachtjes zijn vochtige haar naar achteren.
‘Herinner je je mijn leerling Dalamar nog?’ vroeg Raistlin op luchtige toon. ‘Ik geloof dat je hem hebt gezien in de Toren van de Hoge Magie, klopt dat?’ Raistlins vingers waren zacht als spinnenpoten op het gezicht van Tas. ‘Herinner je je nog dat hij zijn zwarte mantel openscheurde en zo vijf wonden op zijn borst toonde? Ja, ik zie dat je dat nog weet. Dat was zijn straf, Tas. Straf omdat hij dingen voor mij achterhield.’ Raistlins vingers kriebelden nu niet langer over de huid van de kender en bleven op één plek rusten en oefenden een lichte druk uit op Tas’ voorhoofd.
Tas huiverde en beet op zijn tong om het niet uit te schreeuwen.
‘Ik... ik herinner me het weer, Raistlin.’
‘Een interessant experiment, denk je niet?’ zei Raistlin voor de vuist weg. ‘Met een aanraking kan ik door jouw vlees heen branden, net zoals ik dat zou kunnen met, laten we zeggen’ - hij haalde zijn schouders op - ‘boter met een heet mes. Kenders zijn dol op interessante ervaringen, geloof ik.’
‘Niet... niet zo geïnteresseerd,’ fluisterde Tas ellendig. ‘Ik zal het je vertellen, Raistlin! Ik zal je alles vertellen wat er gebeurd is.’ Hij deed even zijn ogen dicht en begon te praten terwijl hij over zijn hele lichaam schudde door de angstaanjagende herinneringen. ‘We... we leken niet zozeer op te stijgen uit de Afgrond, maar de Afgrond leek meer onder onze voeten weg te zinken! Toen, zoals ik al zei, zag ik dat het niet leeg was. Ik kon schaduwen zien en ik dacht... ik dacht dat het valleien en bergen waren...’
Tas’ ogen vlogen open. Hij staarde de magiër ontzet aan. ‘Dat was niet zo! Die schaduwen waren haar ogen, Raistlin! En de heuvels en valleien waren haar neus en mond. We stegen omhoog uit haar gezicht! Ze keek naar me met ogen die helder waren en glommen van vuur en ze opende haar mond en ik... ik dacht dat ze ons zou verzwelgen! Maar we stegen alleen maar hoger en hoger en zij viel onder ons weg, ronddraaiend, en toen keek ze me aan en ze zei... ze zei...’
‘Wat zei ze?’ vroeg Raistlin. ‘De boodschap was aan mij gericht. Dat moet wel! Daarom heeft ze je gestuurd! Wat zei de Koningin?’
Tas’ stem werd heel zacht. ‘Ze zei: “Kom naar huis...”’
Hoofdstuk 13
Het effect van zijn woorden op Raistlin verbaasde Tasselhof evenzeer als wat hem ook ooit eerder had verbaasd in zijn leven. Tas had Raistlin wel eens eerder kwaad gezien. Hij had hem geamuseerd gezien, hij had hem moorden zien plegen, hij had het gezicht van de magiër gezien toen Kharas, de dwergenheld, zijn zwaard diep in het vlees van de tovenaar dreef.
Maar hij had nog nooit een uitdrukking als deze gezien.
Raistlins gelaat werd asgrijs en vervolgens wit, zo erg dat Tas heel even dacht dat de magiër was gestorven; dat hij misschien ter plekke door de dood was getroffen. De spiegelachtige ogen leken te breken; Tas zag zichzelf gereflecteerd in kleine, versplinterde scherfjes in de blik van de magiër. Toen zag hij dat de ogen elke herkenning kwijtraakten, volkomen leeg werden en niets ziend voor zich uit staarden.
De hand die op Tas’ hoofd rustte begon heftig te trillen. En, terwijl de kender hem met verbazing bekeek, leek het net of Raistlin voor zijn ogen ineen begon te schrompelen. Zijn gezicht werd merkbaar ouder. Toen hij rechtop ging staan, nog steeds niets ziend om zich heen kijkend, schudde de magiër over zijn hele lichaam.
‘Raistlin?’ vroeg Tas nerveus, blij dat de magiër zijn aandacht niet meer op hem richtte, maar verbijsterd over zijn vreemde gedrag. De kender ging zwakjes rechtop zitten. De verschrikkelijke duizeligheid was verdwenen, samen met het vreemde, onbekende gevoel van angst. Hij voelde zich bijna weer de oude.