Caramons gedachten gingen terug naar het met bloed bevlekte stuk perkament dat hij nog niet zo lang geleden in zijn handen hield. De tovenaar heeft je verraden...
‘Zwarte dwergen,’ zei Caramon fronsend. ‘Zwartedwergenspionnen. Spionnen, prima, maar niet voor ons! Verraders, ook best, maar niet jegens hun eigen mensen!’
‘Een valstrik!’ zei Garic, die nu ook opstond.
‘En we trappen erin als een stel domme konijnen,’ mompelde Caramon die kortstondig aan een ander konijn in een val dacht. In zijn gedachten zag hij weer hoe zijn broer het vrijliet. ‘Pax Tharkas valt. Geen groot verlies. Het kan altijd weer worden heroverd - vooral als de verdedigers ervan dood zijn. Onze mensen deserteren bij bosjes, de Vlaktemannen gaan weg. En nu marcheren de heuveldwergen op naar Thorbardin, samen met de zwarte dwergen. En als de trompetten schallen...’
Het heldere geluid van een trompet weerklonk. Hoorde hij het nou echt of was het een droom, geboren op de vleugels van een vreselijk visioen? Hij kon het bijna voor zijn ogen zien afspelen - de zwarte dwergen die zich langzaam maar zeker tussen de heuveldwergen verspreidden en zo infiltreerden in hun geledingen. Handen die langzaam naar bijl en hamer reikten...
De meesten van Regars mensen zouden niet eens weten wat hun overkwam en zouden de kans niet eens krijgen terug te vechten.
Caramon kon het geschreeuw horen, het gebons van de met ijzer versterkte laarzen en de ruwe kreten van diepe stemmen. Het klonk echt, zo echt…
Volkomen in beslag genomen door zijn visioen, werd Caramon zich maar langzaam bewust van Garics plotselinge bleekheid. Terwijl hij zijn zwaard trok, sprong de jonge ridder naar de deur met een kreet die Caramon meteen weer terug op aarde bracht. Zich omdraaiend, zag hij een golf van zwarte dwergen richting de deur stromen. Overal flitste het staal.
‘Hinderlaag!’ schreeuwde Garic.
‘Kom terug!’ donderde Caramon. ‘Niet naar buiten gaan! De ridders zijn weg - wij zijn de enigen hier! Blijf in de kamer. Vergrendel de deur.’ Garic achterna springend, greep hij de ridder beet en trok hem achteruit. ‘Wachtposten, terugtrekken!’ riep hij tegen de twee die nog steeds buiten de deur stonden en nu voor hun leven vochten.
Caramon greep de arm van een van de wachtposten om hem de kamer in te trekken, terwijl hij tegelijkertijd zijn zwaard op het hoofd liet neerkomen van een aanvallende zwarte dwerg. De helm van de dwerg versplinterde. Bloed spatte op Caramon, maar hij besteedde er geen aandacht aan. De wachtpost naar achteren sleurend, wierp Caramon zich op de horde dwergen die in de gang stond samengepakt. Zijn zwaard veroorzaakte een gruwelijk bloedbad...
‘Terugtrekken, idioot!’ schreeuwde hij over zijn schouder naar de tweede bewaker, die heel even aarzelde en toen deed wat hem was opgedragen. Caramons woeste uitval had het gewenste effect, en de zwarte dwergen raakten in verwarring - in paniek strompelden ze achteruit bij de aanblik van deze totale razernij. Maar de paniek was slechts tijdelijk. Caramon kon al zien dat ze weer bij zinnen kwamen en hun moed weer herkregen.
‘Generaal! Kijk uit!’ schreeuwde Garic, die nog steeds met getrokken zwaard in de deuropening stond. Zich omdraaiend liep Caramon terug naar de betrekkelijke veiligheid van de kaartenkamer. Maar hij gleed uit op de met bloed bedekte stenen en de grote man viel en bezeerde pijnlijk zijn knie.
Met een wilde kreet besprongen de zwarte dwergen hem. ‘Ga naar binnen! Vergrendel de deur, jij...’ De rest van Caramons woorden raakte verloren toen hij onder een krioelende massa dwergen verdween.
‘Caramon!’
Vol hartzeer en zichzelf vervloekend dat hij niet eerder had ingegrepen, mengde Garic zich ook in het gevecht. Meteen belandde er een hamerslag vol op zijn arm, en hij kon het bot horen kraken. Zijn linkerhand werd gevoelloos. Ach, dacht hij, de pijn negerend, dat is tenminste niet mijn goede arm. Zijn zwaard zwaaide door de lucht en er viel een dwerg zonder hoofd tegen de grond. Een bijl zoefde, maar de drager miste zijn doel. De dwerg was van achteren neergestoken door een van de wachtposten bij de deur.
Hoewel hij niet in staat was om weer op te staan, vocht Caramon door. Een schop van zijn niet gewonde been deed twee dwergen achterwaarts in de groep belanden. Zich op zijn zij oprichtend sloeg de grote man het gevest van zijn zwaard midden in het gezicht van een andere dwerg, waardoor hij tot aan zijn elleboog onder het bloed zat. Direct daarna joeg hij de kling van het zwaard in de ingewanden van een ander. Garics aanval spaarde vooralsnog zijn leven, maar het leek slechts uitstel.
‘Caramon, boven je!’ gilde Garic, die heftig in gevecht was. Toen hij zich op zijn rug rolde zag Caramon Argat met opgeheven bijl boven hem staan. Caramon hief zijn zwaard, maar op dat moment sprongen er vier dwergen bovenop hem en pinden hem vast tegen de vloer.
Bijna huilend van razernij, zonder acht te slaan op de wapens om hem heen, probeerde Garic wanhopig Caramon te redden. Maar er waren te veel dwergen tussen hem en zijn generaal. De bijl van de zwarte dwerg viel al naar beneden…
De bijl viel - maar hij viel uit krachteloze handen. Garic zag dat Argat zijn ogen had opengesperd van verbazing. Met een hevig gekletter viel de bijl van de dwerg op de met bloed besmeurde vloer, terwijl de dwerg boven op Caramon terechtkwam. Starend naar het lichaam van Argat zag Garic een klein mes in de achterkant van de nek van de dwerg steken.
Hij keek op om de dwergendoder te zien en zijn adem stokte van verbazing.
Boven het lichaam van de dode verrader stond, nota bene, een kender.
Garic knipperde met zijn ogen en dacht even dat de angst en de pijn misschien iets met zijn geest hadden gedaan waardoor hij spoken zag. Maar er was geen tijd om na te denken over deze verbazingwekkende gebeurtenis. De jonge ridder was er eindelijk in geslaagd om zijn generaal te bereiken. Achter hem kon hij de wachters horen schreeuwen die de zwarte dwergen terugdrongen. Toen die zagen dat ze hun leider hadden verloren, waren ze plots een stuk minder enthousiast om verder te vechten.
De vier dwergen die Caramon vasthielden strompelden haastig weg toen de grote man zich onder Argats lichaam vandaan worstelde. Vooroverbuigend sjorde Garic de dode dwerg aan de achterkant van zijn wapenrusting omhoog en gooide het lichaam opzij en hielp daarna Caramon weer op de been. De grote man wankelde en kreunde toen zijn kreupele knie het onder zijn gewicht bijna begaf.
‘Help ons!’ schreeuwde Garic onnodig tegen de wachters die al naast hem stonden. Hem half slepend en half dragend, hielpen ze de kreupele Caramon de kaartenkamer in.
Zich omdraaiend, wierp Garic nog snel een blik in de gang. De zwarte dwergen keken hem onzeker aan. Hij ving een glimp op van nog meer dwergen achter hen - bergdwergen, zag hij. En daar stond nog steeds, alsof hij op die plek wortel had geschoten, de kender die uit het niets was verschenen om Caramons leven te redden. Het gezicht van de kender was asgrauw en rond zijn lippen was een groenachtige kleur te zien. Niet goed wetende wat hij moest doen, sloeg Garic zijn goede arm om de taille van de kender, tilde hem van de grond en sleepte hem de kaartenkamer in. Direct toen hij binnen was, sloegen de wachters de deur dicht en vergrendelden hem stevig.
Caramons gezicht zat onder het bloed en zweet, maar hij grijnsde Garic toe. Toen mat hij zichzelf een ernstige blik aan.
‘Dwaze ridder dat je bent,’ gromde hij, ‘ik gaf je een bevel en dat sloeg je in de wind! Ik zou je moeten...’
Maar zijn stem brak abrupt af toen de kender, kronkelend in Garics greep, zijn hoofd optilde.
‘Tas...’ fluisterde Caramon verbluft.
‘Hallo, Caramon,’ zei Tas zwakjes. ‘Ik... ik ben ongelooflijk blij jou weer te zien. Ik heb je heel veel te vertellen en het is heel belangrijk... en ik moet het je echt nu vertellen, maar ik... ik denk... dat ik... ga flauwvallen.’