‘Kom op,’ zei de eerste. ‘Laten we maken dat we hier weg komen, voor er iemand wakker wordt. We zullen je een lift naar je eigen tijd geven, 1954, is het niet?’
‘En wat gebeurt er daarna?’ vroeg Everard. De Patrouille-agent schraapte zijn keel. Achter zijn onverschillige houding trachtte hij te verbergen, hoezeer de ontmoeting met de Danelliaan hem geschokt had. ‘Breng rapport uit bij de commandant van uw sector. U hebt duidelijk getoond, ongeschikt te zijn voor het routinewerk.’
‘Zo… ik word eruit gegooid, nietwaar?’
‘U hoeft niet zo dramatisch te doen. Denkt u dat er nooit eerder zoiets heeft plaatsgevonden in de miljoenen jaren dat de Patrouille bestaat? Er is een vaste procedure voor dit soort gevallen.’
‘Natuurlijk hebt u een uitgebreider opleiding nodig. Een persoonlijkheid als de uwe is het meest geschikt voor werk in bijzondere dienst — werk in iedere periode en overal waar of wanneer men u nodig zal hebben. Ik vermoed dat u het wel plezierig zult vinden.’
Vermoeid klom Everard op de tijdmachine. En toen hij er weer afstapte, waren tien jaren voorbijgegaan.