Het was een complex lange, lage gebouwen, met vloeiende lijnen en afwisselende kleuren, die verspreid lagen over een grasveld tussen oeroude bomen. Verderop glooiden heuvels en wouden naar een brede, bruine rivier, en ’s nachts kon je soms het brullen van titanotheren of de verwijderde roep van een sabeltandtijger horen.
Everard stapte uit de tijdcabine — een grote, gladde metalen doos — met een droog gevoel in zijn keel. Hij gevoelde zich als op zijn eerste dag in militaire dienst, twaalf jaar geleden — of, zo u wilt, vijftien tot twintig miljoen jaar in de toekomst — eenzaam en hulpeloos, en wanhopig verlangend naar de een of andere eervolle terugweg naar huis. Het was enigszins bemoedigend, uit de overige cabines in totaal zo’n vijftig jonge mannen en vrouwen te zien ontschepen. De rekruten verzamelden zich langzaam, een onhandige groep vormend. Aanvankelijk praatten ze niet, maar staarden elkaar aan. Everard ontdekte iemand met een Hooverboord en stekelhaar, de klederdracht en haarstijl uit 1954 en later. Waar kwam zij vandaan, dat meisje met de regenboogkleurige, nauwsluitende pantalon, groene lipstick en het grillig gemodelleerde gele haar? Nee… van wanneer? Naast hem bleek een man van ongeveer vijfentwintig jaar te staan, kennelijk een Brit, afgaande op het gladde tweed dat hij droeg en het lange, smalle gezicht. Hij zag er uit alsof hij onder zijn gemaniëreerde uiterlijk een diepe bitterheid verborg. ‘Hallo,’ zei Everard. ‘We kunnen net zo goed even kennis maken!’ Hij noemde zijn naam en plaats en tijd van herkomst.
‘Charles Whitcomb, Londen 1947,’ zei de ander verlegen. ‘Ik was juist gedemobiliseerd — R.A.F. — en dit leek me een goede kans. Momenteel twijfel ik daaraan.’
‘Misschien,’ zei Everard, aan het salaris denkend. Vijftienduizend per jaar om mee te beginnen! Hoewel, hoe telden ze die jaren? Zou wel gedaan worden aan de hand van iemands persoonlijke tijdgevoel?
Een man slenterde hun richting uit. Het was een slanke, jonge knaap in een nauw sluitend, grijs uniform met een diepblauwe cape die leek te glinsteren alsof er sterren ingeweven waren. Hij had een plezierig, lachend gezicht en hij praatte hartelijk, met een licht accent: ‘Hallo! Welkom op de Academie. Ik neem aan dat u allen Engels spreekt?’ Everard bemerkte iemand in de haveloze restanten van een Duits uniform, en een Hindoe, en anderen die waarschijnlijk uit verschillende plaatsen in het buitenland kwamen.
‘In dat geval zullen we Engels spreken, tot u allen Universeel hebt geleerd.’ De man stond er ontspannen bij, de handen op de heupen. ‘Mijn naam is Dard Kelm. Ik ben geboren in — laat eens kijken — 9573 christelijke tijdrekening, maar ik heb een speciale studie gemaakt van uw tijdvak. Dat, tussen haakjes, loopt van 1850 tot 1975, hoewel u allemaal afkomstig bent uit jaren die daar ergens tussenin liggen. Ik ben uw officiële klaagmuur, voor het geval er iets verkeerd gaat.
De zaken worden hier anders geregeld dan u waarschijnlijk verwacht hebt. We leveren geen mensen in massa’s tegelijk af, en hebben dus niet de nauwgezette discipline van een schoolklas of het leger nodig. Ieder van u zal zowel individueel als groepsonderricht krijgen. Tekortkomingen in de studie behoeven we niet te straffen, omdat de voorafgegane tests gegarandeerd hebben dat die niet zullen voorkomen en deze tevens de kans op tekortkomingen in het werk verkleind hebben. Ieder van u heeft, naar de maatstaven van uw eigen cultuur, een hoge graad van ontwikkeling. Het verschil in aanleg maakt echter dat, als we ieder van u tot zijn hoogste ontplooiing willen brengen, persoonlijke begeleiding nodig zal zijn.
Afgezien van de normale omgangsvormen, hechten we hier weinig waarde aan formaliteiten. U zult zowel voor ontspanning als studie alle gelegenheid hebben. We verwachten nooit meer van u dan u kunt opbrengen. Ik zou eraan toe willen voegen dat de mogelijkheden voor jagen en vissen hier in de omgeving nog steeds vrij goed zijn, en als u slechts een paar honderd kilometer verder vliegt zijn ze zelfs fantastisch. Als er geen vragen meer zijn, wilt u me dan maar volgen, dan zal ik u wegwijs maken.’
Dard Kelm toonde hun de gebruiksvoorwerpen die in de meeste vertrekken te vinden waren. Ze waren van het type zoals je dat omstreeks het jaar 2000 verwacht zou hebben: bescheiden meubilair van een volmaakte functionaliteit, beeldschermen voor ontspanning, die verbonden waren met een reusachtige geluids- en filmbibliotheek. Vooralsnog niets dat té ver gevorderd was. Iedere cadet had zijn eigen kamer op het Academieterrein; de maaltijden vonden plaats in een gemeenschappelijke eetzaal, maar voor afzonderlijke groepen konden regelingen worden getroffen. Everard voelde de spanning van binnen afnemen.
Er werd een feestmaal ter verwelkoming gegeven. De gang van zaken was vertrouwd, maar de geruisloze machines die opdoken om hen te bedienen, waren dat niet. Er was wijn, bier en een overvloed van rookwaren. Misschien had iemand iets door het voedsel gedaan, want Everard voelde zich net zo uitgelaten als de anderen. Tenslotte was hij een boogie op de piano aan het bonken, terwijl een half dozijn aanwezigen een afschuwelijke sfeer schiepen door te trachten te zingen.
Slechts Charles Whitcomb hield zich achteraf, alleen in een hoek somber een glas drinkend. Dard Kelm had de tact hem niet te overreden zich bij de anderen te voegen. Everard kwam tot de conclusie dat het hem begon te bevallen. Maar het werk en de organisatie en het doel waren nog steeds een gesloten boek voor hem.
‘Het tijdreizen werd ontdekt in de tijd dat het choritisch geloof begon af te nemen,’ zei Kelm, in de aula. ‘U zult later de details bestuderen, maar voorlopig moet u maar van mij aannemen, dat het een roerige tijd was, waarin commerciële en genetische wedijver een strijd op leven en dood tussen reusachtige machtsconcentraties betekende, alles was toegestaan, en de verschillende regeringen waren pionnen in een planetaire worsteling. Het tijd-effect was een nevenresultaat van een onderzoek naar de mogelijkheden voor materie-transmissie, voor de mathematische beschrijving waarvan, zoals sommigen van u duidelijk zal zijn, oneindig discontinue functies vereist zijn. Ik zal me niet in de theorie verdiepen — u hoort er meer van bij de fysicalessen — maar slechts opmerken dat dit onder meer inhoudt, het bestaan van oneindigwaardige betrekkingen in een tijdruimte van 4 N-di-mensies, waarbij N het aantal deeltjes in het heelal voorstelt.
Uiteraard was de groep die dit ontdekte, de Negen, zich bewust van de mogelijkheden. Niet alleen zakelijke — handel, mijnbouw, en andere ondernemingen waarvan u zich gemakkelijk een voorstelling kunt vormen — maar ook de mogelijkheid hun vijanden de genadeslag toe te brengen. De tijd is onbestendig, ziet u; het verleden kan veranderd worden…’
‘Eén ogenblik!’ Het was het meisje uit 1972, Elizabeth Gray, dat in haar eigen tijd een opkomende, jonge fysicus was. ‘Ja?’ zei Kelm beleefd.
‘Ik vind dat u een, logisch gezien, onmogelijke toestand beschrijft. Ik moet de mogelijkheid van tijdreizen toegeven, gezien het feit dat we hier zijn, maar een gebeurtenis kan niet tegelijkertijd wèl en niét hebben plaatsgevonden. Dat is een innerlijke tegenstrijdigheid.’
‘Alleen, wanneer u vasthoudt aan een logica waarvoor geen alpha-sub-alpha waardering gedefinieerd is,’ zei Kelm. ‘Wat gebeurt is het volgende: veronderstel dat ik me achterwaarts in de tijd verplaatste en uw vader belette, uw moeder te ontmoeten. U zou nooit geboren zijn. Dat deel van de geschiedenis van het heelal zou er voortaan anders uitzien; het zou altijd al anders geweest zijn, hoewel ik een herinnering zou behouden aan de “oorspronkelijke” stand van zaken.’