De detective was hun geluidloos nagekomen met de blik van een jager op zijn scherpzinnig gezicht. ‘U herkende de inhoud dus, meneer?’ vroeg hij rustig. ‘Nou en of.’ Everard herinnerde zich dat Becquerel pas over twee jaar de radioactiviteit zou ontdekken; zelfs de ontdekking van X-stralen lag nog meer dan een jaar in de toekomst. Hij moest voorzichtig zijn. ‘Dat wil zeggen… in de Indiaanse gebieden heb ik verhalen gehoord over een metaal als dit, dat giftig is…’
‘’Zeer belangwekkend.’ De detective begon een grote, kromme pijp te stoppen. ‘Zoals kwikdamp, nietwaar?’
‘Dus Rotherhithe plaatste die doos in het graf, is het niet?’ mompelde de inspecteur.
‘Doe niet zo belachelijk!’ snauwde de detective. ‘Ik kan op drie verschillende manieren afdoend aantonen dat Rotherhithe absoluut onschuldig is. Wat mij bezighield, was wat in werkelijkheid de dood van lord Wyndham veroorzaakte. Maar als, zoals deze heren zeggen, men een dodelijk gif in die grafkelder begraven heeft… misschien om grafrovers af te schrikken? Toch vraag ik me af hoe die oude Saksen aan een Amerikaanse delfstof kwamen. Misschien bevatten die theorieën betreffende vroege tochten van de Feniciërs over de Atlantische Oceaan een kern van waarheid. Ik heb wat onderzoekingen gedaan naar aanleiding van een theorie van mij, dat er Chaldeeuwse invloeden zijn terug te vinden in de taal van Wales, en dit schijnt mijn theorie te bevestigen.’
Everard voelde zich schuldig als hij eraan dacht wat hij de archeologie aandeed. Och, kom, deze doos zou in het Kanaal gegooid en vergeten worden. Hij en Whitcomb verzonnen een smoesje om zo snel mogelijk te kunnen vertrekken.
Op de terugweg naar Londen bracht de Engelsman, eenmaal veilig in hun coupé, een halfvergaan stuk hout te voorschijn. ‘Stak ik in mijn zak, toen we bij de grafheuvel waren,’ zei hij: ‘Dat zal ons helpen het juiste tijdstip vast te stellen. Geef me die koolstofteller eens aan, wil je?’ Hij duwde het hout in het apparaat, draaide aan enkele knoppen en las het antwoord af. ‘Veertienhonderddertig jaar, plus of min tien, ongeveer. De heuvel werd opgeworpen omstreeks het jaar… eh… 464 n.C, juist toen de Jutlanders zich in Kent vestigden.’
‘Als deze staven na zo lange tijd nog steeds zo hels gevaarlijk zijn, vraag ik me af hoe ze oorspronkelijk waren,’ mompelde Everard. ‘Het is moeilijk te begrijpen hoe je zo veel energie kunt hebben bij zo’n lange halveringstijd; zo zie je, ginds in de toekomst kunnen ze resultaten bereiken met het atoom, waarvan in mijn tijd nog niemand droomt.’
Nadat zij hun rapport bij Mainwethering hadden ingeleverd, brachten ze een dag door met het bekijken van Londen, terwijl hij boodschappen verzond door de tijd en de grote machinerie van de Patrouille in beweging bracht. Everard was geïnteresseerd en ondanks het vuil en de armoede bijna betoverd door het Victoriaanse Londen. Whitcomb kreeg een peinzende blik in zijn ogen. ‘Ik zou hier hebben willen wonen,’ zei hij.
‘Ja? Ondanks hun dokters en tandartsen?’
‘En zonder vallende bommen.’ Whitcomb’s antwoord had iets uitdagends.
Teruggekeerd in het kantoor van Mainwethering ontdekten zij, dat deze al verschillende maatregelen getroffen had. Aan een sigaar trekkend, de ronde handen gevouwen onder het jacquet, schreed hij heen en weer, onderwijl zijn verhaal afratelend.
‘Het metaal is met vrij grote zekerheid geïdentificeerd. Het is een isotopenbrandstof, ten naaste bij uit de dertigste eeuw. Het onderzoek heeft ons geleerd dat een koopman uit het Ing-rijk een bezoek heeft gebracht aan het jaar 2987, teneinde zijn ruwe grondstoffen te verhandelen tegen syntroop, waarvan het geheim tijdens de periode van het Interregnum verloren is gegaan. Uiteraard trof hij voorzorgsmaatregelen, hij trachtte door te gaan voor een handelaar uit het stelsel van Saturnus, doch verdween niettemin. Zo ook zijn tijdcapsule. Vermoedelijk ontdekte iemand uit 1987 wie hij was en doodde hem om zijn capsule te kunnen bemachtigen. De Patrouille werd op de hoogte gesteld, maar geen spoor van de machine. Deze werd tenslotte teruggevonden in het Engeland van de vijfde eeuw door twee leden van de Patrouille, genaamd — ja! — Everard en Whitcomb.’
‘Als we al geslaagd zijn, waar maken we ons dan druk om?’ grinnikte de Amerikaan.
Mainwethering was geschokt. ‘Maar m’n beste kerel! U bent nog niet geslaagd. Gemeten naar uw en mijn persoonlijke tijd moet het karwei nog opgeknapt worden. En neem alstublieft niet als vanzelfsprekend aan dat u zult slagen, alleen maar omdat het historisch vaststaat. De tijd is niet onveranderlijk; de mens heeft een vrije wil. Als u faalt zal de geschiedenis zich wijzigen en uw slagen zal nooit neergeschreven zijn; ik zal u er niets van verteld hebben. Dat is ongetwijfeld wat heeft plaatsgevonden in de zeldzame gevallen dat de Patrouille een mislukking heeft moeten boeken. Er wordt nog steeds aan deze gevallen gewerkt, en als er tenslotte succes wordt geboekt, zal de geschiedenis veranderd zijn en zal het succes er “altijd” al geweest zijn. “Tempus non nascitur, fit,” de tijd wordt niet geboren, maar geschiedt, als ik me een kleine parodie mag veroorloven.’
‘Al goed, al goed, ik maakte maar een grapje,’ zei Everard. ‘Laten we aan het werk gaan. Tempus fugit (de tijd vliedt).’ Hij sprak de ‘g’ met voorbedachten rade overdreven zwaar uit, en Mainwethering huiverde.
Het bleek dat zelfs de Patrouille maar weinig wist van de duistere tijden toen de Romeinen Engeland hadden verlaten, de Romeins-Britse beschaving in verval was, en de An-gelen het land binnenkwamen. Het had nooit een belangrijke tijd geleken. Het Londens kantoor van 1000 A.D. zond hun het materiaal waarover het de beschikking had, tezamen met enkele kledingstukken die wel zouden voldoen. Everard en Whitcomb waren een uur lang in een diepe hypnotische trance, na afloop waarvan zij zich vloeiend in het Latijn en verschillende Saksische en Jutlandse dialecten konden uitdrukken, en een behoorlijke kennis van de omgangsvormen bezaten. De kleding was onplezierig: broek, hemd en vest waren van ruwe wol, de mantel van leer, en verder was er een eindeloze verzameling riemen en veters. Langharige vlassige pruiken bedekten hun modern geknipt haar; een gladgeschoren gezicht zou, zelfs in de vijfde eeuw, niet opvallen. Whitcomb droeg een bijl, Everard een zwaard, beide voor hen op maat gemaakt van gehard staal, hoewel zij meer vertrouwen hadden in de kleine zesentwintigste-eeuwse, bedwelmende, sonische wapens onder hun jas. Een harnas was niet aanwezig, maar in de zadeltas van de tijdmachine bevond zich een stel valhelmen: deze zouden niet veel aandacht trekken in een tijd waarin men zijn uitrusting zelf fabriceerde, en ze waren heel wat sterker en comfortabeler dan de originele helmen. Zij pakten tevens een picnic-lunch in en enkele aardewerkkruiken, gevuld met goed, Victoriaans bier.
‘Uitstekend.’ Mainwethering trok een horloge uit zijn zak en raadpleegde het. ‘Ik zal u terug verwachten om… zullen we afspreken, om vier uur? Ik zal voor een paar gewapende wachten zorgen voor het geval u een gevangene meebrengt, en daarna kunnen we gaan theedrinken.’ Hij schudde hun de hand. ‘Goede jacht!’
Everard zwaaide zich op de tijdmachine, plaatste de wijzers op 464 n.C. te Addleton Burrow, op een zomernacht, en draaide de schakelaar om.
5
Het was volle maan. Daaronder lag het land, wijd en eenzaam, de horizon verborgen achter het duister van een woud. Ergens huilde een wolf. De grafheuvel was al aanwezig; ze waren te laat gekomen.
Opstijgend op de anti-zwaartekrachtmotor tuurden zij over een dichtbegroeid, schaduwrijk woud. Ongeveer een mijl van de grafheuvel lag een gehucht, een slot van gevelde bomen en een groep kleinere gebouwen, rondom een plein. Het lag er heel stil in het overvloedige maanlicht. ‘Bewerkte akkers,’ merkte Whitcomb op. Zijn stem klonk zeer zacht in de stilte. ‘De Jutlanders en Saksen waren voornamelijk vrije boeren, weet je, zij kwamen hier land zoeken. Ik veronderstel dat de Britten een paar jaar geleden vrij grondig uit deze streken verdreven zijn.’