Выбрать главу

Keemlin keek hem in de ogen. ‘Tians moeder, vrouwe Yabeth, heeft al vier zonen verloren aan de Verwording,’ zei hij, zo zacht dat alleen Malenarin hem kon horen. ‘Tian is de enige die ze nog over heeft. Als een van ons een kans had om weg te komen, commandant, dan vond ik dat hij dat moest zijn.’

Malenarin bleef zijn zoon in de ogen kijken. Die jongen begreep wat er komen ging. Het Licht sta hem bij, maar hij begreep het. En hij had een ander in zijn plaats weggestuurd.

‘Kralle,’ blafte Malenarin tegen een van de langskomende soldaten. ‘Ja, heer commandant?’

‘Ren naar mijn werkkamer,’ zei Malenarin. ‘Er ligt een zwaard in mijn eikenhouten kist. Haal het voor me.’ De man salueerde en gehoorzaamde.

‘Vader?’ zei Keemlin. ‘Mijn naamdag is pas over drie dagen.’ Malenarin wachtte met zijn handen op zijn rug. Zijn belangrijkste taak op het ogenblik was te laten zien dat hij het bevel voerde, om zijn troepen gerust te stellen. Kralle keerde terug met het zwaard. De versleten schede droeg een afbeelding van een brandende eik; het symbool van Huis Rai. ‘Vader...’ herhaalde Keemlin. ‘Ik...’

‘Dit wapen wordt een jongen aangeboden als hij een man wordt,’ zei Malenarin. ‘Het schijnt dat het te laat komt, want ik zie een man voor me staan.’ Hij stak het wapen met zijn rechterhand naar voren. Overal boven op de toren draaiden soldaten zich naar hen toe: de boogschutters, de soldaten die de spiegels bedienden, de wachtsoldaten. Als Grenslanders hadden ze stuk voor stuk hun zwaard gekregen op hun veertiende naamdag. Ze hadden allemaal die brok in hun keel gehad, dat heerlijke gevoel van volwassen worden. Het was hun allemaal overkomen, maar dat maakte deze gebeurtenis niet minder bijzonder.

Keemlin liet zich op zijn knie zakken.

‘Waarom trek je je zwaard?’ vroeg Malenarin, zo luid dat iedere man op de toren het zou horen.

‘Ter verdediging van mijn eer, mijn familie of mijn vaderland,’ antwoordde Keemlin.

‘Hoe lang vecht je?’

‘Tot mijn laatste adem met de noordenwind meegaat.’

‘Wanneer stop je met waken?’

‘Nooit,’ fluisterde Keemlin.

‘Luider!’

‘Nooit!’

‘Als dit zwaard eenmaal is getrokken, ben je een strijder en heb je het altijd bij je ter voorbereiding op een gevecht tegen de Schaduw. Wil je dit wapen trekken en je bij ons aansluiten, als een man?’ Keemlin keek op, pakte het gevest stevig beet en trok het wapen. ‘Sta op als man, mijn zoon!’ verklaarde Malenarin. Keemlin stond op en hield het wapen omhoog, zodat de glanzende kling het verstrooide zonlicht weerkaatste. De mannen op de toren juichten.

Het was geen schande om op zo’n ogenblik tranen in je ogen te hebben. Malenarin knipperde ze weg en knielde neer om zijn zoon de zwaardriem om te gespen. De mannen bleven juichen en schreeuwen, en hij wist dat dat niet alleen om zijn zoon was. Ze schreeuwden hun uitdaging aan de Schaduw. Even klonken hun stemmen luider dan de donder.

Malenarin stond op en legde zijn hand op de schouder van zijn zoon terwijl de jongen zijn zwaard in de schede stak. Samen draaiden ze zich om naar de naderende Schaduw.

‘Daar!’ riep een van de boogschutters, en hij wees omhoog. ‘Er is iets in de wolken!’

‘Draghkar!’ riep een andere.

De onnatuurlijke wolken waren nu dichtbij, en de schaduwen die ze wierpen konden niet langer de kolkende horde Trolloks eronder verbergen. Er vloog iets uit de hemel omlaag, maar een tiental boogschutters liet hun pijlen gaan. Het schepsel krijste en viel, met onhandig flapperende, donkere vleugels.

Jargen drong zich naar Malenarin toe. ‘Heer,’ zei Jargen, die een blik wierp op Keemlin, ‘die jongen hoort beneden.’

‘Nee, hij is geen jongen meer,’ zei Malenarin trots. ‘Hij is een man. Wat heb je te melden?’

‘Alles is voorbereid.’ Jargen keek over de muur naar de naderende Trolloks, zo gelijkmoedig alsof hij een stal vol paarden keurde. ‘Ze zullen merken dat deze boom niet zo eenvoudig te vellen is.’ Malenarin knikte. Keemlins schouder was gespannen. Die zee van Trolloks leek eindeloos. Tegenover zo’n vijand zou de toren uiteindelijk vallen. De Trolloks zouden blijven komen, golf na golf.

Maar elke man op de toren kende zijn plicht. Ze zouden Schaduwgebroed blijven doden zo lang ze konden, in de hoop voldoende tijd te rekken zodat de boodschappen enig nut zouden hebben. Malenarin was een man van de Grenslanden, net als zijn vader, net als zijn zoon hier naast hem. Ze kenden hun taak. Je hield vol totdat je werd afgelost. Dat was alles.

1

Eerst de appels

Het Rad des Tijds draait rond en rond, Eeuwen komen en gaan en laten herinneringen na die sagen worden. Dan vervagen de sagen tot mythen, tot ook die allang zijn vergeten bij de wederkomst van de Eeuw die deze verhalen schiep. In een van die Eeuwen, door sommigen de Derde Eeuw genoemd, een Eeuw die nog moest komen, een Eeuw die reeds lang was verstreken, stak de wind op rondom de albasten spits die de Witte Toren heette. Die wind was niet het begin. Er is geen begin of einde in het draaien van het Rad des Tijds. Maar het was een begin.

Fris en licht danste de wind over velden vol jong berggras, stijf van de vorst. De vorst bleef liggen na het eerste licht, beschut door de alomtegenwoordige wolken die er als een doodsmasker hoog boven hingen. Die wolken waren al weken niet meer van hun plaats gekomen, en dat was te zien aan het bleke, vergeelde gras. I)e wind zette kolkend de ochtendmist in beweging, blies naar het zuiden en verkilde een kleine groep torm. Ze lagen op een vlakke, met korstmossen begroeide granietplaat, wachtend op een bad in de ochtendzon die niet zou komen. De wind goot zich uit over het graniet, gierde omlaag langs een helling met slecht uitziende murabomen met een touwachtige bast en groene toefjes dikke, naaldachtige bladeren aan de uiteinden.

Aan de voet van de uitlopers wendde de wind naar het oosten, langs een open vlakte die door de bijlen van soldaten vrij werd gehouden van bomen en struiken. Het slagveld omringde dertien forten, hoog en helemaal gemaakt van ongepolijst zwart marmer, de steenblokken ruw gelaten om ze een primitief gevoel van ongevormde kracht te verlenen. Dit waren torens bedoeld voor oorlogen. Volgens het gebruik werden ze niet bewoond. Hoe lang dat zou duren – hoe lang de gebruiken zelf nog in de herinnering zouden blijven in een werelddeel dat in chaos gedompeld was – viel nog te bezien. De wind ging verder naar het oosten, en weldra speelde hij met de masten van halfverbrande schepen in de haven van Takisrom. In de Slapende Baai beroerde hij de aanvallers: reusachtige schepen met bloedrood geverfde zeilen. Ze voeren naar het zuiden na het verrichten van hun bloederige werk.

De wind bereikte weer land, ging langs smeulende steden en dorpen, over open vlakten vol soldaten en door havens vol slagschepen. Rook, strijdkreten en banieren zweefden boven het stervende gras en onder de sombere havenmeestershemel.

Mannen fluisterden niet dat dit misschien wel het einde der tijden was. Ze schrééuwden het. De Velden van Vrede stonden in brand, de Toren van de Raven was gebroken zoals voorzegd, en een moordenaar regeerde openlijk in Seandar. Dit was een tijd om het zwaard op te nemen en een kant te kiezen, en vervolgens bloed te vergieten om het stervende land nog een laatste kleur te geven. De wind gierde oostwaarts over de beroemde Smaragden Kliffen en zwenkte over de oceaan. Erachter leek rook op te stijgen van het gehele continent Seanchan.

Urenlang blies de wind – en vormde wat in een andere Eeuw passaatwinden zouden worden genoemd – wervelend over schuimkoppen en donkere, raadselachtige golven. Uiteindelijk stuitte de wind op een ander continent, en dit was stil, als een man die zijn adem inhoudt voordat de bijl van de beul valt.