De droom leek te trillen, en Egwene trok zich terug toen hij verdween. Ze had al met Elayne gesproken. Die twee waren onzekere factoren; ze moesten echt tot de stola worden verheven en de geloften afleggen.
Verder had Egwene inlichtingen van Nynaeve nodig. Hopelijk zou het dreigement, samen met de belofte van nieuws, haar lokken. En dat nieuws was belangrijk. De Witte Toren eindelijk verenigd, de Amyrlin Zetel veilig, Elaida gevangen genomen door de Seanchanen. Speldenprikjes van dromen suisden langs Egwene. Ze overwoog een poging te doen contact op te nemen met de Wijzen, maar bedacht zich. Hoe moest ze met hen omgaan? Ze moest in ieder geval voorkomen dat ze het gevoel kregen dat er met hen ‘werd omgegaan’. Haar bedoelingen met hen stonden nog niet geheel vast. Ze liet zichzelf terugglippen in haar lichaam, stelde zich er tevreden mee de rest van de nacht in haar eigen dromen door te brengen. Hier kon ze gedachten aan Gawein niet weghouden, en dat wilde ze ook niet. Egwene stapte in haar droom, en in zijn omhelzing. Ze stonden in een kleine kamer met stenen muren, gevormd zoals haar werkkamer in de Toren, maar ingericht als de gelagkamer in de herberg van haar vader. Gawein droeg stevige wollen kleding uit Tweewater en had zijn zwaard niet bij zich. Een eenvoudiger leven. Het kon niet haar leven zijn, maar ze kon erover dromen... Alles beefde. De kamer van verleden en heden leek te breken, in flarden van kolkende rook op te gaan. Egwene stapte met een kreet achteruit toen Gawein uiteenvloog alsof hij van zand was. Alles om haar heen was stof, en in de verte verrezen dertien Zwarte Torens onder een hemel zo zwart als teer.
Een ervan, en toen nog een, viel met een klap tegen de grond. Terwijl dat gebeurde, leken de torens die nog overeind stonden steeds hoger te worden. De grond beefde toen er nog een aantal torens vielen. Een andere toren schudde, barstte en stortte grotendeels in, maar toen herstelde hij zich en groeide uit tot de hoogste van allemaal. Toen de beving voorbij was, waren er nog zes hoge torens over. Egwene was op de grond gevallen, die ineens bestond uit zachte aarde met verwelkte bladeren erop. Het visioen veranderde. Ze keek naar een nest. Daarin krijsten een paar jonge adelaars om hun moeder.
Een van de adelaartjes vouwde zich uit en bleek helemaal geen adelaar te zijn, maar een serpent. De slang viel de andere jonge vogels aan en slikte ze in hun geheel door. De jonge vogels bleven alleen maar naar de lucht staren en deden alsof het serpent hun broertje was terwijl het hen verslond.
Het visioen veranderde. Ze zag een reusachtige bol van het fijnste kristal. Hij fonkelde in het licht van drieëntwintig gigantische sterren, die neer schenen op de donkere heuvel waar de bol op stond. Er zaten barsten in de bol, en hij werd bijeengehouden met touwen. Daar was Rhand. Hij liep de heuvel op met een houthakkersbijl in zijn hand. Hij kwam op de top aan en hief de bijl, waarna hij een voor een op de touwen inhakte en ze losmaakte. De laatste viel los en de bol begon uiteen te vallen, de prachtige ronde vorm brak in stukken. Rhand schudde zijn hoofd.
Egwene slaakte een kreet, werd wakker en ging rechtop zitten. Ze was in haar vertrekken in de Witte Toren. De slaapkamer was bijna leeg. Ze had Elaida’s spullen laten verwijderen, maar had de kamer nog niet helemaal van nieuwe huisraad voorzien. Ze had alleen een waskan, een dicht geweven bruin vezelkleed en een bed met een hemel. De luiken voor het raam waren gesloten; het ochtendzonnetje piepte erdoorheen.
Ze ademde in en uit. Maar zelden brachten dromen haar zo van haar stuk als deze.
Toen ze wat gekalmeerd was, reikte ze naast haar bed en raapte het in leer gebonden boekje op waarin ze haar dromen opschreef. De middelste van de drie dromen van vannacht was voor haar het duidelijkst. Ze vóélde de betekenis ervan, interpreteerde hem zoals haar soms lukte. Het serpent was een Verzaker, die zich verborg in de Witte Toren en zich voordeed als een Aes Sedai. Egwene had al vermoed dat dit het geval was, en Verin had het ook gezegd. Mesaana was nog steeds in de Witte Toren. Maar hoe deed ze zich voor als een Aes Sedai? Elke zuster had de geloften opnieuw afgelegd. Kennelijk kon Mesaana weerstand bieden aan de Eedstaf. Terwijl Egwene zorgvuldig haar dromen optekende, dacht ze aan de torens – hoog, dreigend haar te vernietigen – en ze begreep ook een deel van de betekenis daarvan.
Als Egwene Mesaana niet vond en tegenhield, zou er iets verschrikkelijks gebeuren. Het zou de val van de Witte Toren kunnen betekenen, en misschien de overwinning van de Duistere. Dromen waren geen Voorspellingen. Ze lieten niet zien wat er zóu gebeuren, maar wat er kón gebeuren.
Licht, dacht ze terwijl ze haar verslag voltooide. Alsof ik al niet genoeg aan mijn hoofd heb.
Egwene stond op om haar kamermeisjes te roepen, maar er werd al aan haar deur geklopt. Nieuwsgierig liep ze – enkel in haar nachthemd gekleed – over het dikke kleed en opende de deur. Silviana met haar vierkante gezicht stond in de voorkamer, gekleed in het rood, met haar haren in de gebruikelijke knot en haar rode Hoedsterstola over haar schouders.
‘Moeder,’ zei de vrouw met gespannen stem. ‘Mijn verontschuldigingen als ik u heb gewekt.’
‘Ik sliep niet,’ zei Egwene. ‘Wat is er? Wat is er gebeurd?’
‘Hij is hiér, Moeder. Bij de Witte Toren.’
‘Wie?’
‘De Herrezen Draak. Hij wil u spreken.’
‘Nou zeg, is me dit even een pan vissoep met alleen maar koppen erin,’ zei Siuan toen ze door een gang van de Witte Toren beende. ‘Hoe is hij door de stad gekomen zonder dat iemand hem heeft gezien?’ Hoofdkapitein Chubain grimaste.
En terecht, dacht Siuan. De man met het ravenzwarte haar droeg het uniform van de Torenwacht: maliën met een witte tabberd eroverheen, voorzien van de Vlam van Tar Valon. Hij liep met zijn hand op zijn zwaard. Er was over gesproken dat hij mogelijk zou worden vervangen als hoofdkapitein nu Brin in Tar Valon was, maar Egwene had naar Siuan geluisterd en dat niet gedaan. Brin wilde geen hoofdkapitein worden, en hij zou nodig zijn als veldgeneraal bij de Laatste Slag.
Brin was op pad met zijn mannen; het vinden van onderkomens en voedsel voor vijftigduizend soldaten bleek bijna onmogelijk. Ze had hem bericht gestuurd en voelde dat hij naderde. Hoewel die man een stevig blok hout was, had Siuan het gevoel dat het fijn zou zijn geweest om nu op zijn standvastigheid te kunnen steunen. De Herrezen Draak? In Tar Valon?
‘Het is niet werkelijk zo verrassend dat hij zo ver is gekomen, Siuan,’ zei Saerin. De Bruine zuster met haar olijfkleurige huid was bij Siuan geweest toen ze de kapitein met een bleek gezicht langs hadden zien rennen. Saerin had wat grijs bij haar slapen, de enige aanduiding van een hoge leeftijd bij een Aes Sedai, en ze had een litteken op haar wang, waarvan Siuan de oorzaak niet uit haar los had kunnen krijgen.
‘Kr stromen iedere dag honderden vluchtelingen de stad in,’ vervolgde Saerin, ‘en elke man die maar een beetje de bereidheid toont om te strijden, wordt doorgestuurd om zich aan te melden bij de Torenwacht. Geen wonder dat niemand Altor heeft tegengehouden.’ Chubain knikte. ‘Hij stond al voor de Zonsondergangspoort voordat iemand vragen ging stellen. En toen... Nou, hij zei gewoon dat hij de Herrezen Draak was en dat hij de Amyrlin wilde spreken. Hij schreeuwde niet of zo, hij zei het kalm als de lenteregen.’ Het was druk in de gangen van de Toren, hoewel de meeste vrouwen niet schenen te weten wat ze moesten doen en alleen maar als vissen in een net alle kanten op schoten.
Hou daarmee op, dacht Siuan. Hij is naar onze machtszetel gekomen. Hij is degene die in het net zit. ‘Wat voor spelletje speelt hij, denk je?’ vroeg Saerin. ‘Ik mag branden als ik het weet,’ antwoordde Siuan. ‘Hij is ongetwijfeld inmiddels al grotendeels waanzinnig. Misschien is hij bang en komt hij zich aangeven.’
‘Dat betwijfel ik.’
‘Ik ook,’ gaf Siuan met tegenzin toe. In de afgelopen paar dagen had ze – tot haar stomme verbazing – ontdekt dat ze Saerin graag mocht. Als Amyrlin had Siuan geen tijd gehad voor vriendschappen; het was te belangrijk geweest om de Ajahs tegen elkaar uit te spelen. Ze had Saerin destijds koppig en frustrerend gevonden. Nu ze niet meer zo vaak met elkaar op de vuist gingen, vond ze die eigenschappen wel prettig.