‘Misschien heeft hij gehoord dat Elaida weg is,’ zei Siuan, ‘en dacht hij dat hij hier veilig zou zijn, met een oude vriendin op de Amyrlin Zetel.’
‘Dat strookt niet met wat ik over die jongen heb gelezen,’ antwoordde Saerin. ‘Volgens de verslagen is hij achterdochtig, grillig en veeleisend, en probeert hij uit alle macht omgang met Aes Sedai te voorkomen.’
Dat had Siuan ook gehoord, hoewel ze Rhand al twee jaar niet meer had gezien. In feite was zij de vorige keer dat hij voor haar had gestaan de Amyrlin geweest, en hij een eenvoudige schaapherder. Het meeste wat ze sinds die tijd over hem had gehoord, was via de ogen-en-oren van de Blauwe Ajah tot haar gekomen. Er was veel vaardigheid voor nodig om speculatie van waarheid te onderscheiden, maar de meeste mensen waren het over Altor eens. Opvliegend, wantrouwig, hooghartig. Het Licht verzenge Elaida, dacht Siuan. Als zij er niet was geweest, hadden we hem lang geleden al veilig onder de hoede van de Aes Sedai gehad.
Ze gingen drie gedraaide hellingen op en kwamen in een volgende gang van de Witte Toren. De muren waren wit in deze gang naar de Zaal van de Toren. Als de Amyrlin de Herrezen Draak wilde ontvangen, dan zou ze het hier doen. Twee bochten verderop – langs staande spiegellampen en prachtige wandkleden – stapten ze een laatste gang in en verstijfden.
De vloertegels hadden de kleur van bloed. Dat klopte niet. De tegels hier hadden wit en geel moeten zijn. Deze glinsterden alsof ze nat waren.
Chubain inhaleerde scherp en zijn hand ging naar zijn zwaardgevest. Saerin trok haar wenkbrauw op. Siuan kwam in de verleiding om naar voren te stormen, maar plekken waar de Duistere de wereld had aangeraakt konden gevaarlijk zijn. Ze kon wel door de vloer zakken, of worden aangevallen door de wandkleden. De twee Aes Sedai draaiden zich om en liepen de andere kant op. Chubain bleef nog even staan, maar toen haastte hij zich achter hen aan. De spanning in zijn gezicht was duidelijk te zien. Eerst de Seanchanen, en nu de Herrezen Draak zelf, die de Toren kwamen aanvallen terwijl hij dienst had.
Op hun tocht door de gangen kwamen ze andere zusters tegen die dezelfde kant op liepen. De meesten droegen hun stola. Je zou kunnen zeggen dat dat kwam door het nieuws van die dag, maar de waarheid was dat veel van hen nog altijd vasthielden aan hun wantrouwen ten opzichte van de andere Ajahs. Alweer een reden om Elaida te vervloeken. Egwene had hard gewerkt om de Toren te hersmeden, maar je kon netten die in de loop van jaren waren beschadigd niet in één maand repareren.
Éindelijk kwamen ze in de Zaal van de Toren aan. Zusters dromden samen in de brede gang buiten, opgedeeld per Ajah. Chubain ging meteen met de wachters bij de deur praten en Saerin liep de Zaal in, waar ze zou wachten bij de andere Gezetenen. Siuan bleef bij de tientallen anderen buiten staan.
Kr waren dingen veranderd. Egwene had een nieuwe Hoedster gekozen ter vervanging van Sheriam. Dat haar keus op Silviana was gevallen, was heel logisch. De vrouw stond bekend om haar nuchterheid, voor een Rode, en deze keus had geholpen de twee helften van de Toren weer aaneen te smeden. Maar Siuan had de flauwe hoop gekoesterd dat ze zelf zou worden gekozen. Nu Egwene het zo ontzettend druk had – en zelf zo vaardig begon te worden – steunde ze steeds minder op Siuan.
Dat was goed. Maar het was ook om woest van te worden.
De bekende gangen, de geur van pas geboende tegels, de galmende voetstappen... De vorige keer dat ze hier was, had zij de scepter gezwaaid. Nu niet meer.
Ze was niet van zins weer naar een verheven positie op te klimmen. De Laatste Slag naderde; ze had geen zin om tijd te besteden aan het geruzie van de Blauwe Ajah terwijl die weer in de Toren werd geïntegreerd. Ze wilde doen wat oorspronkelijk haar bedoeling was geweest, al die jaren geleden met Moiraine: de Herrezen Draak naar de Laatste Slag begeleiden.
Via de binding voelde ze Brin al aankomen voordat hij sprak. ‘Dat is nog eens een bezorgd gezicht,’ zei hij, dwars door de vele gedempte gesprekken in de gang heen, toen hij achter haar aan kwam lopen. Siuan draaide zich naar hem om. Hij was statig en opmerkelijk kalm, vooral als je naging dat hij was verraden door Morgase Trakand, daarna in de politiek van de Aes Sedai was gezogen, en vervolgens had gehoord dat hij zijn fronttroepen moest aanvoeren tijdens de Laatste Slag. Maar dat was Brin. Altijd sereen. Hij nam haar zorgen al weg door hier alleen maar te zijn.
‘Je bent sneller gekomen dan ik had verwacht,’ zei ze. ‘En ik heb géén bezorgd gezicht, Garet Brin. Ik ben een Aes Sedai. Het ligt in mijn aard om mezelf en mijn omgeving te beheersen.’
‘Jawel,’ zei hij. ‘En toch, hoe meer ik omga met Aes Sedai, hoe meer ik daarover twijfel. Beheersen ze hun gevoelens? Of veranderen die gevoelens gewoon nooit? Als iemand altijd bezorgd is, dan ziet ze er altijd hetzelfde uit.’ Ze keek hem aan. ‘Dwaze kerel.’
Hij glimlachte en draaide zich om om de gang vol Aes Sedai en Zwaardhanden door te kijken. ‘Ik was al op weg terug naar de Toren met een verslag toen je boodschapper naar me toe kwam. Dank je.’
‘Graag gedaan,’ zei ze nors.
‘Ze zijn zenuwachtig,’ zei hij. ‘Ik geloof niet dat ik de Aes Sedai ooit eerder zo heb gezien.’
‘Nou, dat kun je ons toch niet kwalijk nemen?’ snauwde ze. Hij keek haar aan en legde zijn hand op haar schouder. Zijn sterke, eeltige vingers streken langs haar nek. ‘Wat is er aan de hand?’ Ze haalde diep adem en wierp een blik opzij toen Egwene eindelijk aankwam, op weg naar de Zaal terwijl ze in gesprek was met Silviana. Zoals gebruikelijk werd ze gevolgd door de sombere Gawein Trakand, als een schaduw op afstand. Niet opgemerkt door Egwene, niet gebonden als haar Zwaardhand, maar ook niet uit de Toren gezet. Sinds de hereniging bracht hij al zijn nachten door op wacht voor Egwenes deur, ondanks het feit dat ze daar boos om werd. Toen Egwene de ingang van de Zaal naderde, stapten andere zusters achteruit en maakten ruimte, sommige schoorvoetend, andere eerbiedig. Zij had de Toren van binnenuit op de knieën gedwongen, en dat terwijl ze elke dag werd geslagen en zoveel dolkwortel binnenkreeg dat ze amper een kaars kon aansteken met de Kracht. Zo jong. Maar wat stelde leeftijd voor, bij de Aes Sedai? ‘Ik dacht altijd dat ik daarbinnen zou zitten,’ zei Siuan zachtjes, alleen tegen Brin. ‘Dat ik hem zou ontvangen, begeleiden. Dat ik degene zou zijn die in die stoel zat.’ Brins greep werd steviger. ‘Siuan, ik...’
‘O, stel je niet aan,’ gromde ze, en ze keek hem aan. ‘Ik heb nergens spijt van.’
Hij fronste zijn voorhoofd.
‘Het is beter zo,’ zei Siuan, hoewel haar maag verkrampte terwijl ze het toegaf. ‘Ondanks al haar tirannie en dwaasheid is het góéd dat Elaida me heeft afgezet, want dat heeft ons Egwene opgeleverd. Zij zal het beter doen dan ik had gekund. Het is moeilijk te verteren, want ik heb goed werk verricht als Amyrlin, maar dat zou ik niet kunnen. Leiding geven door je aanwezigheid in plaats van met geweld, verenigen in plaats van verdelen. En dus ben ik blij dat Egwene degene is die hem ontvangt.’
Brin glimlachte en kneep liefkozend in haar schouder. ‘Wat is er?’ vroeg ze. ‘Ik ben trots op je.’
Ze sloeg haar ogen ten hemel. ‘Bah. Die gevoeligheid van je verzuipt me nog eens.’
‘Je kunt je goedheid voor mij niet verbergen, Siuan Sanche. Ik kan in je hart kijken.’
‘Wat ben je toch een baviaan.’
‘Maar toch. Jij hebt ons hierheen gebracht, Siuan. Hoe hoog dat meisje ook opstijgt, ze kan dat doen omdat jij de treden voor haar hebt uitgehouwen.’
‘Ja, en toen heb ik de beitel aan Elaida gegeven.’ Siuan wierp een blik op Egwene, die net binnen de deur naar de Zaal stond. De jonge Amyrlin bekeek de vrouwen die buiten stonden en knikte begroetend naar Siuan. Misschien zelfs met een beetje eerbied. ‘Zij is wat we nu nodig hebben,’ zei Brin, ‘maar jij bent wat we toen nodig hadden. Je hebt het goed gedaan, Siuan. Zij weet dat, en de Toren weet het ook.’