Выбрать главу

Dat was heel fijn om te horen. ‘Nou ja. Heb je hem gezien toen je binnenkwam?’

‘Ja,’ zei Brin. ‘Hij staat beneden, in de gaten gehouden door minstens honderd Zwaardhanden en zesentwintig zusters; twee volle cirkels. Hij wordt ongetwijfeld afgeschermd, maar alle zesentwintig vrouwen leken bijna in paniek. Niemand durft hem aan te raken of te binden.’

‘Zolang hij afgeschermd is, zou het niet moeten uitmaken. Leek hij je bang? Hooghartig? Kwaad?’

‘Niets van dat alles.’

‘Nou, hoe kwam hij dan wél op je over?’

‘Eerlijk, Siuan? Hij kwam op me over als een Aes Sedai.’ Siuan liet haar mond dichtvallen. Plaagde hij haar weer? Nee, de generaal leek het te menen. Maar wat bedoelde hij? Egwene ging de Zaal binnen en een in het wit geklede Novice draafde weg, gevolgd door twee soldaten van Chubain. Egwene liet de Draak hierheen komen. Brin bleef met zijn hand op Siuans schouder vlak achter haar in de gang staan. Siuan dwong zichzelf om kalm te blijven.

Uiteindelijk zag ze beweging aan het einde van de gang. Rondom haar begonnen zusters te gloeien terwijl ze de Bron omhelsden. Siuan bood weerstand tegen dat teken van onzekerheid. Weldra naderde er een stoet: Zwaardhanden in een vierkant rondom een lange gestalte in een sleetse bruine mantel, met zesentwintig Aes Sedai erachteraan. De gestalte daarbinnen gloeide in haar ogen. Ze had het Talent om ta’veren te zien, en Altor was een van de machtigste ta’veren die ooit had geleefd.

Ze dwong zichzelf de gloed te negeren en naar Altor zelf te kijken. Het leek erop dat de jongen een man was geworden. Alle sporen van jeugdige zachtheid waren verdwenen, vervangen door harde lijnen. Hij had niet langer die onbewust ineengezakte houding die vele jongemannen hebben, vooral als ze lang zijn. In plaats daarvan omhelsde hij zijn lengte zoals een man hoorde te doen, en hij liep met een uitstraling van gezag. Siuan had in haar tijd als Amyrlin valse Draken gezien. Vreemd, hoe deze man zo op hen leek. Het was... Ze verstijfde toen ze zijn blik ontmoette. Er lag iets onbenoembaars in zijn ogen, een gewicht, een ouderdom. Alsof de man achter die ogen door het licht van duizend levens heen keek, samengebald in één. Zijn gezicht leek inderdaad op dat van een Aes Sedai. Die ogen, in ieder geval, waren leeftijdloos.

De Herrezen Draak stak zijn rechterhand op – zijn linkerarm hield hij op zijn rug – en liet de stoet halt houden. ‘Mag ik even?’ zei hij tegen de Zwaardhanden, en hij stapte tussen hen door. De Zwaardhanden lieten hem geschokt voorbijgaan; de zachte stem van de Draak zorgde ervoor dat ze opzij stapten. Ze hadden beter moeten weten. Altor liep naar Siuan toe, en ze zette zich schrap. Hij was ongewapend en afgeschermd. Hij kon haar niet deren. Toch stapte Brin naast haar en legde zijn hand op zijn zwaard. ‘Vrede, Garet Brin,’ zei Altor. ‘Ik doe haar geen kwaad. Je hebt je door haar laten binden, neem ik aan? Merkwaardig. Elayne zal dat belangwekkend vinden. En Siuan Sanche. Je bent veranderd sinds de vorige keer dat ik je zag.’

‘We veranderen allemaal naarmate het Rad draait.’

‘Als dat niet het antwoord van een Aes Sedai is.’ Altor glimlachte. Een ontspannen, warme glimlach. Dat verraste haar. ‘Ik vraag me af of ik daar ooit aan zal wennen. Je hebt een keer een pijl voor me opgevangen. Heb ik je daar wel voor bedankt?’

‘Ik deed het niet met opzet, als ik het me goed herinner,’ zei ze droogjes.

‘Toch bedank ik je ervoor.’ Hij wendde zich naar de deur van de Zaal. ‘Wat voor Amyrlin is ze?’

Waarom vraag je dat aan mij, dacht ze. Maar hij wist niet hoe hecht Siuan en Egwene waren. ‘Ze is ongelooflijk,’ zei Siuan. ‘Een van de grootste die we ooit hebben gehad, ondanks het feit dat ze de Zetel pas korte tijd bekleedt.’

Hij glimlachte weer. ‘Ik had niet anders moeten verwachten. Vreemd, maar ik heb het gevoel dat het pijn zal doen om haar weer te zien, hoewel dat een wond is die echt is genezen. Ik denk dat ik me de pijn ervan gewoon nog kan herinneren.’

Licht, maar die man maakte een potje van haar verwachtingen! De Witte Toren was een plek die elke man die kon geleiden een onbehaaglijk gevoel had moeten geven, of hij nu de Herrezen Draak was of niet. Hij scheen zich echter geen zorgen te maken. Ze deed haar mond open, maar werd in de rede gevallen toen een Aes Sedai zich door de groep heen drong. Tiana? De vrouw trok iets uit haar mouw en gaf het aan Rhand. Een briefje met een rood zegel erop. ‘Dit is voor jou,’ zei ze. Haar stem klonk gespannen en haar vingers trilden, hoewel die trilling zo licht was dat de meeste mensen het zouden hebben gemist. Siuan had echter geleerd te letten op tekenen van gevoelens bij Aes Sedai. Altor trok zijn wenkbrauw op en pakte het briefje aan. ‘Wat is dit?’

‘Ik had beloofd het af te leveren,’ zei Tiana. ‘Ik wilde eigenlijk weigeren, maar ik had nooit verwacht dat je echt zou komen om... Ik bedoel...’ Ze maakte haar zin niet af en sloot haar mond. Toen trok ze zich terug in de drukte.

Altor stopte het briefje in zijn zak zonder het te lezen. ‘Doe je best om Egwene te kalmeren als ik klaar ben,’ zei hij tegen Siuan. Toen haalde hij diep adem en beende naar voren, waarbij hij zijn wachters negeerde. Ze haastten zich achter hem aan, de Zwaardhanden met schaapachtige blikken, maar niemand durfde hem aan te raken toen hij de deuren door stapte en de Zaal van de Toren in ging.

De haartjes op Egwenes armen gingen rechtop staan toen Rhand zonder begeleiding de kamer binnenkwam. Aes Sedai buiten verdrongen zich rondom de deur en probeerden de indruk te wekken dat ze zich niet aan hem vergaapten. Silviana keek Egwene aan. Moest deze bespreking worden Verzegeld tot de Zaal?

Nee, dacht Egwene. Ze moeten zien hoe ik met hem omga. Licht, maar ik ben hier niet klaar voor.

Er viel niets aan te doen. Ze vermande zich, en in gedachten herhaalde ze dezelfde woorden die ze zich de hele ochtend al voorhield. Dit was niet Rhand Altor, haar jeugdvriend, de man van wie ze had aangenomen dat ze op een dag met hem zou trouwen. Tegenover Rhand Altor kon ze zich soepel opstellen, maar soepelheid hier zou het einde van de wereld kunnen betekenen.

Nee. Deze man was de Herrezen Draak. De gevaarlijkste man die ooit had geleefd. Hij was lang, en veel zelfverzekerder dan ze zich hem herinnerde. Hij droeg eenvoudige kleding. Hij liep recht naar het midden van de Zaal, terwijl zijn Zwaardhand-wachters buiten bleven staan. Midden op de Vlam op de vloer kwam hij tot stilstand, omringd door Gezetenen in hun stoelen. ‘Egwene,’ zei Rhand, en zijn stem galmde door de kamer. Hij knikte naar haar, als in eerbied. ‘Je hebt je aandeel geleverd, zie ik. De Amyrlinstola past je goed.’

Door alles wat ze de laatste tijd over Rhand had gehoord, had ze niet zoveel kalmte van hem verwacht. Misschien was het de kalmte van een misdadiger die zichzelf eindelijk aangeeft. Was dat hoe ze over hem dacht? Als misdadiger? Hij had beslist dingen gedaan die misdadig leken; hij had verwoest, hij had veroverd. Toen ze voor het laatst enige tijd met Rhand had doorgebracht, reisden ze door de Aielwoestenij. Hij was in die maanden een harde man geworden, en die hardheid zag ze nog steeds in hem. Maar er was nog iets anders, iets diepers.

‘Wat is er met je gebeurd?’ hoorde ze zichzelf vragen terwijl ze zich naar voren boog op de Amyrlin Zetel.

‘Ik ben gebroken,’ zei Rhand, met zijn handen op zijn rug. ‘En toen, opmerkelijk genoeg, werd ik hersmeed. Ik geloof dat hij me bijna te pakken had, Egwene. Cadsuane was degene die me ertoe aanzette dat te herstellen, hoewel ze dat per ongeluk deed. Toch zal ik haar verbanning ongedaan moeten maken, vermoed ik.’ Hij sprak anders. Er klonk iets vormelijks in zijn woorden door dat ze niet herkende. Bij een andere man zou ze zijn uitgegaan van een beschaafde afkomst en goed onderwijs. Maar dat had Rhand niet. Konden leermeesters hem zo snel hebben bijgeschoold? ‘Waarom ben je naar de Amyrlin Zetel gekomen?’ vroeg ze. ‘Ben je hier om een verzoek in te dienen, of kom je je overgeven aan de begeleiding van de Witte Toren?’