Hij keek haar onderzoekend aan, nog altijd met zijn handen op zijn rug. Vlak achter hem kwamen dertien zusters geruisloos de Zaal in, met de gloed van saidar om hen heen terwijl ze het schild rondom hem in stand hielden.
Rhand scheen er niet om te malen. Hij keek om zich heen en bekeek de verschillende Gezetenen. Zijn blik bleef hangen bij de zetels van de Rode Ajah, waarvan er twee onbezet waren. Pevara en Javindhra waren nog niet teruggekeerd van hun onbekende missie. Alleen Barasine – pas gekozen als vervangster van Duhara – was aanwezig. Het sierde haar dat ze Rhands blik rustig ontmoette. ‘Ik heb je gehaat,’ zei Rhand toen hij zich weer tot Egwene wendde. ‘Ik heb vele gevoelens ondergaan in de afgelopen maanden. Het lijkt wel alsof ik, vanaf het ogenblik dat Moiraine naar Tweewater kwam, heb geworsteld om de besturende touwtjes van de Aes Sedai te ontwijken. En toch heb ik andere touwtjes – veel gevaarlijkere touwtjes – zich ongezien om me heen laten wikkelen.
Ik denk dat ik te veel mijn best heb gedaan. Ik was bang dat als ik naar jou luisterde, je me zou gaan beheersen. Het was geen verlangen naar onafhankelijkheid dat me dreef, maar een angst voor irrelevantie. De vrees dat de dingen die ik zou bereiken jouw eigendom zouden zijn, en niet van mij.’ Hij aarzelde. ‘Ik had moeten wensen om zo’n handig stel schouders waarop ik de schuld voor mijn wandaden kon afwentelen.’
Egwene fronste haar voorhoofd. Was de Herrezen Draak naar de Witte Toren gekomen om zinloze filosofie te bedrijven? Misschien was hij tóch gek geworden. ‘Rhand,’ zei Egwene, en ze verzachtte haar stem. ‘Ik wil enkele zusters met je laten praten om te bepalen of er iets... mis met je is. Probeer het alsjeblieft te begrijpen.’ Zodra ze meer over zijn toestand wisten, konden ze besluiten wat ze met hem moesten doen. De Herrezen Draak had wel vrijheid nodig om te doen wat hij volgens de voorspellingen zou doen, maar konden ze hem gewoon laten weglopen nu ze hem hadden? Rhand glimlachte. ‘O, ik begrijp het ook, Egwene. En het spijt me je te moeten weigeren, maar ik heb te veel te doen. Mensen verhongeren vanwege mij, anderen leven in doodsangst door wat ik heb gedaan. Een vriend van me rijdt zonder bondgenoten zijn dood tegemoet. Er is nog maar zo weinig tijd om te doen wat ik moet doen.’
‘Rhand,’ zei Egwene, ‘we moeten het zeker weten.’ Hij knikte alsof hij het begreep. ‘Dit is het deel waar ik spijt van heb. Ik wilde niet naar je machtscentrum komen, alles wat je zo deskundig hebt bereikt, en me tegen je verzetten. Maar er is niets aan te doen. Je moet weten wat mijn bedoelingen zijn, zodat je je kunt voorbereiden.
De vorige keer dat ik probeerde de Bres te verzegelen, was ik gedwongen dat zonder de hulp van de vrouwen te doen. Dat was mede de oorzaak van de rampspoed, hoewel het misschien verstandig van ze was om me hun kracht te onthouden. Nou, de blaam moet gelijkelijk worden verdeeld, maar ik zal de tweede keer niet dezelfde fouten maken. Ik denk dat zowel saidin als saidar moet worden gebruikt. Ik heb de antwoorden nog niet.’
Egwene boog zich naar voren en bekeek hem onderzoekend. Er was geen waanzin in zijn ogen te zien. Ze kende die ogen. Ze kende Rhand.
Licht, dacht ze. Ik heb het mis. Ik kan niet alleen maar aan hem denken als de Herrezen Draak. Ik ben hier met een reden. Hij is hier met een reden. Voor mij moet hij Rhand zijn. Want Rhand is te vertrouwen, terwijl de Herrezen Draak moet worden gevreesd. ‘Wie van de twee ben jij?’ fluisterde ze onbewust. Hij hoorde het. ‘Ik ben allebei, Egwene. Ik herinner me hem. Lews Therin. Ik zie zijn gehele leven, elk wanhopig ogenblik ervan. Ik zie het als in een droom, maar dan wel een lucide droom. Mijn eigen droom. Het is een deel van me.’
De woorden waren die van een waanzinnige, maar ze werden gelijkmatig uitgesproken. Ze keek hem aan en herinnerde zich de jongeman die hij was geweest. Die ernstige jongeman. Niet zo plechtig als Perijn, maar ook niet zo wild als Mart. Degelijk, recht door zee. Het soort man dat je met alles kon vertrouwen. Zelfs met het lot van de wereld.
‘Over een maand,’ zei Rhand, ‘reis ik naar Shayol Ghul en breek de laatste zegels op de kerker van de Duistere. Ik wil je hulp daarbij.’ De zegels breken? Ze zag het beeld uit haar droom, van Rhand die inhakte op de touwen om de kristallen bol. ‘Rhand, nee,’ zei ze. ‘Ik zal jullie allemaal nodig hebben,’ vervolgde hij. ‘Ik hoop bij het Licht dat jullie me deze keer zullen bijstaan. Ik wil jullie één dag voordat ik naar Shayol Ghul ga ontmoeten. En dan... bespreken we mijn voorwaarden.’
‘Je voorwaarden?’ vroeg Egwene.
‘Je ziet het wel,’ zei hij, en hij draaide zich om alsof hij wilde vertrekken.
‘Rhand Altor!’ riep ze, terwijl ze opstond. ‘Je keert de Amyrlin Zetel niét de rug toe!’
Hij verstijfde en draaide zich weer om.
‘Je mag de zegels niet breken,’ zei Egwene. ‘Dan bestaat het gevaar dat je de Duistere vrijlaat.’
‘Dat moeten we gokken. Puin ruimen. De Bres moet eerst weer geheel worden geopend voordat hij kan worden verzegeld.’
‘We moeten hierover praten,’ zei ze. ‘Voorbereidingen treffen.’
‘Daarom ben ik naar jou toe gekomen. Zodat jij voorbereidingen kon treffen.’
Hij scheen vermaakt. Licht! Ze ging boos weer zitten. Die koppigheid van hem was net zoals bij zijn vader. ‘We hebben dingen te bespreken, Rhand. Niet alleen dit, maar nog andere zaken, waaronder de zusters die door je mannen zijn gebonden.’
‘Daar kunnen we het bij onze volgende ontmoeting over hebben.’ Ze keek hem fronsend aan.
‘Nou, daar gaan we dan,’ zei Rhand. Hij maakte een buiging voor haar, een ondiepe, bijna meer een hoofdknik. ‘Egwene Alveren, Hoedster van de Zegels, Vlam van Tar Valon, krijg ik uw toestemming om te vertrekken?’
Hij vroeg het zo beleefd. Ze kon niet bepalen of hij met haar spotte of niet. Ze keek hem in de ogen. Dwing me niet om iets te doen waar ik spijt van krijg, leek zijn gezichtsuitdrukking te zeggen. Kon ze hem werkelijk hier vasthouden? Na wat hij tegen Elaida had gezegd over dat hij vrij moest zijn? ‘Je mag de zegels niet breken,’ zei ze. ‘Dat is waanzin.’
‘Ontmoet me op de plek die bekendstaat als Akker van Merrilor, een stukje naar het noorden. Dan praten we voordat ik naar Shayol Ghul ga. Voorlopig wil ik je niet tarten, Egwene. Maar ik móét gaan.’ Ze wendden geen van beiden hun blik af. De andere aanwezigen leken hun adem in te houden. Het was zo stil in de zaal dat Egwene de lichte bries hoorde, waardoor het roosvenster kreunde in de loden randen.
‘Goed dan,’ zei Egwene. ‘Maar dit is nog niet afgelopen, Rhand.’
‘Het is nooit afgelopen, Egwene,’ antwoordde hij. Toen knikte hij naar haar, draaide zich om en liep de Zaal uit. Licht! Hij was zijn linkerhand kwijt! Hoe was dat gebeurd?
De zusters en Zwaardhanden maakten met tegenzin ruimte voor hem. Egwene hief met een duizelig gevoel haar hand naar haar hoofd. ‘Licht!’ zei Silviana. ‘Hoe kon u daarbij nadenken, Moeder?’
‘Waarbij?’ Egwene keek om zich heen. Veel Gezetenen zaten duidelijk onderuitgezakt in hun stoel.
‘Iets greep mijn hart vast,’ zei Barasine, met een hand tegen haar borst gedrukt, ‘en kneep erin. Ik durfde niet te praten.’
‘Ik probéérde te praten,’ zei Yukiri, ‘maar het lukte me niet.’
‘Ta’veren,’ zei Saerin. ‘Maar zo’n sterke invloed... Ik had het gevoel dat het me van binnenuit zou verpletteren.’
‘Hoe bood u daar weerstand aan, Moeder?’ vroeg Silviana. Egwene fronste haar voorhoofd. Zij had zich niet zo gevoeld. Misschien omdat zij aan hem dacht als Rhand. ‘We moeten bespreken wat hij heeft gezegd. De Zaal van de Toren komt over een uur weer bij elkaar.’ Dat gesprek zou ze wel laten Verzegelen tot de Zaal. ‘En laat iemand hem volgen om zeker te weten dat hij echt weggaat.’
‘Dat doet Garet Brin al,’ zei Chubain vanaf de gang. De Gezetenen stonden ontdaan op. Silviana boog zich naar haar toe. ‘U hebt gelijk, Moeder. Hij mag de zegels niet breken. Maar wat moeten we doen? Als u hem niet gevangen wilt nemen...’