Выбрать главу

De laatste bladzijde was merkwaardig. Wolven in enorme roedels, samenkomend op open plekken en huilend in koor? De hemel die ’s nachts een rode gloed had? Vee dat zich op een rij in de weilanden opstelde, allemaal stilletjes kijkend naar het noorden? De voetafdrukken van legers van Schaduwgebroed midden op akkers? Die dingen stonken naar eenvoudige onzinverhalen, doorgegeven van boerenvrouw naar boerenvrouw tot ze de oren van Elaynes verspieders hadden bereikt.

Mart bekeek het papier en besefte toen dat hij – zonder erbij na te denken – Verins briefje uit zijn zak had gehaald. De nog steeds verzegelde brief zag er versleten en vuil uit, maar hij had hem niet geopend. Die neiging weerstaan was een van de moeilijkste dingen die hij ooit had gedaan.

‘Dat zie je ook niet vaak,’ zei een vrouwenstem. Mart keek op en zag Setalle naar hem toe wandelen. Ze droeg een bruin gewaad met veters over haar weelderige boezem. Niet dat Mart daar natuurlijk naar keek.

‘Vind je het wat, mijn werkkamer?’ vroeg Mart. Hij legde de brief opzij en legde het laatste verspiedersverslag op een stapel, naast een reeks schetsen die hij had gemaakt van nieuwe kruisbogen op basis van wapens die Talmanes had gekocht. De papieren dreigden weg te waaien. Aangezien hij geen steen meer had voor deze stapel, trok hij zijn laars uit en zette die erop. ‘Je werkkamer?’ vroeg Setalle vermaakt.

‘Ja,’ zei Mart, krabbend onder zijn sok. ‘Je zult een afspraak met mijn klerk moeten maken als je wilt binnenkomen.’

‘Je klerk?’

‘Die stronk daar,’ zei Mart met een knik van zijn hoofd. ‘Niet dat kleintje, maar die grote met mos erop.’ Ze trok haar wenkbrauw op.

‘Hij is best goed,’ vervolgde Mart. ‘Laat bijna nooit iemand binnen die ik niet wil spreken.’

‘Je bent een intrigerend schepsel, Martrim Cauton,’ zei Setalle, die op de grotere stronk plaatsnam. Haar gewaad had een Ebo Daraanse snit, en de zijkant was opgenomen om onderrokken te tonen die zo kleurig waren dat een Ketellapper ervan zou schrikken. ‘Wilde je iets in het bijzonder?’ vroeg Mart. ‘Of kwam je gewoon langs om op het hoofd van mijn klerk te gaan zitten?’

‘Ik heb gehoord dat je vandaag weer in het paleis bent geweest. Is het waar dat je de koningin kent?’

Mart haalde zijn schouders op. ‘Elayne is best een aardige meid. Knap ook, dat staat vast.’

‘Je kunt mij niet meer laten schrikken, Martrim Cauton,’ merkte Setalle op. ik heb heus wel in de gaten dat je uitspraken daar meestal op gericht zijn.’

O ja? ik zeg wat ik denk, vrouw Anan. Wat maakt het jou uit of ik de koningin ken?’

‘Alleen maar weer een stukje van de puzzel die jij vertegenwoordigt,’ zei Setalle. ik heb vandaag een brief van Joline gekregen.’

‘Wat wilde ze van je?’

‘Ze vroeg nergens om. Ze wilde alleen maar doorgeven dat ze veilig in Tar Valon waren aangekomen.’

‘Dat moet je verkeerd hebben gelezen.’

Setalle keek hem berispend aan. ‘Joline Sedai eerbiedigt je, meester Cauton. Ze sprak vaak gunstig over je, en over hoe je niet alleen haar had gered, maar ook de andere twee. Ze vroeg nog naar je in haar brief.’

Mart knipperde met zijn ogen. ‘Echt? Zei ze dat soort dingen?’ Setalle knikte.

‘Het Licht verzenge me,’ zei hij. ik zou me bijna schuldig voelen dat ik haar mond blauw heb geverfd. Maar je zou niet zeggen dat ze zo over me dacht, als je nagaat hoe ze tegen me deed.’

‘Als je dergelijke dingen tegen een man zegt, krijgt hij alleen maar meer eigendunk. Je zou denken dat de manier waarop ze je behandelde wel duidelijk genoeg was.’

‘Ze is een Aes Sedai,’ mompelde Mart. ‘Ze behandelt iedereen als modder die ze van haar laarzen moet schrapen.’ Setalle keek hem kwaad aan. Ze had iets statigs over zich; deels grootmoeder, deels hofdame, deels nuchtere herbergierster. ‘Mijn verontschuldigingen,’ zei hij. ‘Sommige Aes Sedai zijn niet zo erg als andere. Ik wilde je niet krenken.’

‘Dat zie ik maar als een loftuiting,’ antwoordde Setalle. ‘Hoewel ik geen Aes Sedai ben.’

Mart haalde zijn schouders op en zag een mooie steen aan zijn voeten liggen. Hij legde die op de stapel papier en pakte zijn laars eraf. De regen van de afgelopen dagen was voorbij en de lucht was fris en rein. ik weet dat je zei dat het geen pijn deed,’ begon Mart. ‘Maar... hoe voelt het? Dat wat je verloren hebt?’ Ze tuitte haar lippen. ‘Wat vind je het allerheerlijkste eten, meester Cauton? Dat wat je het liefste eet van alles wat er bestaat?’

‘Ma’s zoete pasteien,’ zei Mart meteen.

‘Nou, zo is het,’ zei Setalle. ‘Weten dat je vroeger elke dag die pasteien kon eten, maar nu mag het niet meer. Je vrienden mogen net zoveel pasteien eten als ze willen. Je benijdt hen, en het doet pijn, maar tegelijkertijd ben je blij. Er is in ieder geval nog iémand die kan genieten van wat jij niet kunt krijgen.’ Mart knikte langzaam.

‘Waarom haat je de Aes Sedai zo, meester Cauton?’ vroeg Setalle.

‘Ik haat ze niet,’ zei Mart. ik mag branden als het wel zo is. Maar soms lijkt het wel alsof een man geen twee dingen kan doen zonder dat vrouwen willen dat hij één van die dingen anders doet en het andere helemaal links laat liggen.’

‘Je bent niet gedwongen hun raad aan te nemen, en ik durf te wedden dat je uiteindelijk meestal moet toegeven dat het goede raad was.’ Mart haalde zijn schouders op. ‘Soms wil een man gewoon graag doen wat hij zelf wil, zonder dat iemand hem zegt wat er mis mee is en wat er mis is met hém. Dat is alles.’

‘En het heeft niets te maken met je... merkwaardige mening over edelen? De meeste Aes Sedai doen immers alsof ze adellijke vrouwen zijn.’

‘Ik heb niets tegen edelen,’ zei Mart, die zijn jas rechttrok, ik wil er alleen zelf geeneen zijn.’

‘Waarom niet?’

Mart bleef even zwijgend zitten. Waarom eigenlijk niet? Uiteindelijk keek hij naar zijn voet en trok zijn laars weer aan. ‘Laarzen.’

‘Laarzen?’ Setalle keek hem verward aan.

‘Laarzen,’ zei Mart knikkend terwijl hij zijn veters vastbond. ‘Het draait allemaal om de laarzen.’

‘Maar...’

‘Kijk,’ zei Mart, die de veters straktrok, ‘veel mannen hoeven zich niet zo druk te maken over welke laarzen ze moeten aantrekken. Het zijn arme lui. Als je zo iemand vraagt: “Welke laarzen trek je vandaag aan, Bor?” krijg je een eenvoudig antwoord. “Nou, Mart. Ik héb maar één paar, dus ik denk dat ik die maar aantrek.”’ Mart zweeg even. ‘Of eigenlijk zouden ze dat niet tegen jou zeggen, Setalle, aangezien je mij niet bent en zo. Ze zouden jou geen Mart noemen, snap je.’

‘Dat snap ik,’ zei ze vermaakt.

‘Maar goed, voor mensen die een beetje geld hebben, is de vraag van welke laarzen ze moeten dragen al moeilijker. De doorsneeman, mannen zoals ik...’ Hij keek haar aan. ‘En ik ben een doorsneeman, let wel.’

‘Natuurlijk ben je dat.’

‘Als je dat maar weet,’ zei Mart, die zijn veters dicht had en overeind ging zitten. ‘Een doorsneeman heeft misschien drie paar laarzen. Je op twee na beste paar laarzen, dat zijn de laarzen die je aandoet als je onplezierig werk te doen hebt. Ze knellen misschien een beetje, en er zitten misschien een paar gaten in, maar ze zijn goed genoeg voor het werk. Je vindt het niet erg als ze smerig worden op de akker of in de stal.’

‘Goed,’ zei Setalle.

‘Dan heb je nog je op één na beste paar laarzen,’ vervolgde Mart. ‘Dat zijn je dagelijkse laarzen. Die draag je als je bij de buren gaat eten. Of, in mijn geval, als je ten strijde trekt. Het zijn mooie laarzen, ze lopen lekker en je kunt je er gerust in vertonen.’

‘En je beste paar laarzen?’ vroeg Setalle. ‘Draag je die naar sociale bijeenkomsten, zoals een dansfeest of wanneer je gaat eten bij een plaatselijke hoogwaardigheidsbekleder?’

‘Een dansfeest? Hoogwaardigheidsbekleders? Bloedas, mens. Ik dacht dat je herbergierster was.’ Setalle bloosde een beetje.

‘We gaan niet naar dansfeesten,’ zei Mart. ‘Maar als het moest, dan vermoed ik dat we onze op één na beste laarzen zouden dragen. Als ze goed genoeg zijn om bij ouwe buurvrouw Hembreg langs te gaan, dan zijn ze verdomme ook goed genoeg om mee op de tenen te trappen van vrouwen die zo dom zijn om met ons te dansen.’