Выбрать главу

‘Waar zijn je beste laarzen dan voor?’

‘Lopen,’ zei Mart. ‘Elke boer kent de waarde van een goed paar laarzen als je een eind moet lopen.’

Setalle keek peinzend. ‘Goed, maar wat heeft dit te maken met edelman zijn?’

‘Alles,’ zei Mart. ‘Snap je het niet? Als je een doorsneekerel bent, weet je wanneer je welke laarzen moet aandoen. Drie paar laarzen, dat valt nog wel bij te houden. Het leven is eenvoudig als je drie paar laarzen bezit. Maar edelen... Talmanes beweert dat hij thuis veertig paar laarzen heeft. Véértig paar, kun je je dat voorstellen?’ Ze glimlachte.

‘Veertig paar,’ herhaalde Mart hoofdschuddend. ‘Veertig paar, verdomme. En dat zijn ook niet eens allemaal dezelfde soort laarzen. Dan heb je bij elk stel kleding een ander paar, en een stuk of tien paar in verschillende stijlen die bij zeg maar de helft van je kleding passen. Je hebt laarzen voor koningen, laarzen voor Hoogheren en laarzen voor gewone mensen. Je hebt laarzen voor de winter en laarzen voor de zomer, laarzen voor als het regent en laarzen voor als het droog is. Je hebt schoenen die je verdomme alleen maar draagt om mee naar de badruimte te lopen. Lopin klaagde altijd dat ik geen schoenen had voor als ik ’s nachts naar het privaat moest!’

‘Ik begrijp het... Dus je gebruikt laarzen als metafoor voor de last van verantwoordelijkheid en beslissingen die op de aristocratie wordt gelegd terwijl ze het leiderschap op zich nemen in complexe politieke en sociale omgevingen.’

‘Metafoor voor...’ Mart keek boos. ‘Bloedas, vrouw. Dit is helemaal geen metafoor! Het zijn gewoon laarzen.’

Setalle schudde haar hoofd. ‘Je bent een onconventioneel wijs man, Martrim Cauton.’

‘Ik doe mijn best,’ merkte hij op, reikend naar de kan warme cider. ‘Om onconventioneel te zijn, bedoel ik.’ Hij schonk een beker vol en stak die naar haar uit.

Ze nam hem dankbaar aan, dronk wat en stond op. ik zal je jezelf dan maar laten vermaken, meester Cauton. Maar als je nog verder bent gekomen met die Poort voor me...’

‘Elayne zei dat ze er binnenkort een voor je zou hebben. Over een dag of twee. Als ik eenmaal terug ben van het uitstapje dat ik met Thom en Noal moet maken, zal ik ervoor zorgen.’ Ze knikte begripvol. Als hij niet terugkeerde van dat ‘uitstapje’, zou zij voor Olver zorgen. Ze draaide zich om en liep weg. Mart wachtte tot ze weg was voordat hij een slok cider uit de kan dronk. Dat deed hij de hele avond al, maar hij vermoedde dat zij dat waarschijnlijk liever niet wilde weten. Het was het soort iets waar vrouwen maar beter niet aan konden denken.

Hij richtte zich weer op zijn verslagen, maar merkte al snel dat zijn gedachten afdwaalden naar de Toren van Ghenjei en die verrekte slangen en vossen. Birgittes opmerkingen waren verhelderend geweest, maar niet erg bemoedigend. Twee maanden? Twee maanden had ze daar door de gangen gezworven? Dat was een verrekt grote, dampende kom zorgen, opgediend als middagkost. Verder had ze vuur, muziek en ijzer meegenomen. De regels overtreden was dus ook niet zo nieuw.

Hij was niet verbaasd. Op de dag dat het Licht de allereerste man maakte en die man de allereerste regel had bedacht, had iemand anders hem waarschijnlijk alweer overtreden. Mensen als Elayne bedachten regels die hen pasten. Mensen zoals Mart zochten wegen om de stomme regels te omzeilen.

Helaas was Birgitte – een van de legendarische Helden van de Hoorn – niet in staat geweest de Aelfinn en Eelfinn te verslaan. Dat was onrustbarend.

Nou, Mart had iets wat zij niet had. Zijn geluk. Hij bleef peinzend zitten en leunde achterover in zijn stoel. Een van zijn soldaten liep langs. Clintock salueerde; de Roodarm kwam elk half uur even bij Mart kijken. Ze hadden zich nog altijd niet hersteld van de schaamte omdat ze de gholam het kamp in hadden laten sluipen. Hij pakte Verins brief weer op en streek er met zijn vingers over. De versleten hoeken, de vuile vegen op het ooit witte papier. Hij tikte ermee tegen het hout.

Toen gooide hij hem op tafel. Nee. Nee, hij maakte hem niet open, zelfs niet als hij terug was. Punt uit. Hij zou nooit weten wat erin stond, en dat kon hem ook niet schelen.

Hij stond op en ging op zoek naar Thom en Noal. Morgen zouden ze vertrekken, naar de Toren van Ghenjei.

53

Poorten

Pevara zweeg terwijl ze samen met Javindhra en Mazrim Taim door het dorp van de Zwarte Toren liep. Overal was activiteit. Er was altijd activiteit in de Zwarte Toren. Soldaten velden bomen, Toegewijden haalden de bast eraf en hakten de stammen met gerichte vlagen Lucht in stukken. Er lag een laag zaagsel op het pad; verkild besefte Pevara dat de stapel planken verderop waarschijnlijk was gezaagd door Asha’man. Licht! Ze had geweten wat ze hier zou aantreffen. Maar ze had er veel meer moeite mee dan ze had aangenomen. ‘Je ziet het.’ Taim liep met zijn ene hand – tot een vuist gebald – op zijn rug. Met zijn andere hand gebaarde hij naar een deels voltooide muur van zwarte steen in de verte. ‘Wachttorens op elke vijftig voet. Elk met twee Asha’man erop.’ Hij glimlachte tevreden. ‘Het wordt hier onneembaar.’

‘Ja, inderdaad,’ zei Javindhra. ‘Indrukwekkend.’ Haar toon klonk vlak, zonder belangstelling. ‘Maar dan datgene waar ik je over wilde spreken. Als we mannen met de drakenspeld zouden kunnen kiezen om...’

‘Dat weer?’ vroeg Taim. Hij had vuur in zijn ogen, deze Mazrim Taim. Hij was een lange man met zwart haar en hoge Saldeaanse jukbeenderen. Hij glimlachte. Of wat daar bij hem voor doorging: een lachje dat zijn ogen niet bereikte. Hij leek wel... een roofdier. ‘Ik heb mijn wil bekendgemaakt. En toch blijf je aandringen. Nogmaals: nee. Alleen soldaten en Toegewijden.’

‘Zoals je wilt,’ zei Javindhra. ‘We zullen ons nader beraden.’

‘Jullie zijn hier al weken,’ zei Taim, ‘en jullie beraden je nog steeds? Nou, ik peins er niet over om aan Aes Sedai te twijfelen. Het kan me niet schelen wat jullie doen. Maar de vrouwen voor mijn poorten beweren ook uit de Witte Toren te komen. Willen jullie niet dat ik ze hier uitnodig om met jullie te overleggen?’ Pevara kreeg het koud. Hij scheen altijd te veel te weten, en te zinspelen dat hij te veel wist, over de interne politiek van de Witte Toren.

‘Dat zal niet nodig zijn,’ antwoordde Javindhra kil. ‘Zoals je wilt,’ zei hij. ‘Maar jullie kunnen maar beter snel kiezen. Ze worden ongeduldig, en Altor heeft hun toestemming gegeven om mijn mannen te binden. Ze zullen mijn tijdrekken niet eeuwig pikken.’

‘Het zijn opstandelingen. Je hoeft je niets van hen aan te trekken.’

‘Opstandelingen,’ zei Taim, ‘met een veel grotere groep dan jullie. Wat heb je? Zes vrouwen? Als ik jullie hoor praten, lijkt het wel alsof jullie de hele Zwarte Toren willen binden!’

‘Misschien wel.’ Pevara sprak kalm. ‘Er is ons geen grens opgelegd.’ Taim keek naar haar, en ze had het merkwaardige gevoel dat ze werd bekeken door een wolf die overpeinsde of ze een goed maal zou zijn. Ze zette dat gevoel van zich af. Ze was een Aes Sedai, geen homp vlees. Toch dacht ze er onwillekeurig aan dat ze inderdaad maar met hun zessen waren. In een kamp met honderden mannelijke geleiders. ‘Ik heb eens een visservogel zien doodgaan in de haven van Illian,’ zei Taim. ‘Hij stikte omdat hij probeerde twee vissen tegelijk door te slikken.’

‘Heb je dat arme schepsel geholpen?’ vroeg Javindhra. ‘Dwazen stikken altijd als ze te veel tegelijk willen pakken, Aes Sedai,’ antwoordde Taim. ‘Wat kan mij dat schelen? Ik heb die avond goed gegeten. Het vlees van de vogel, én van de vissen. Ik moet gaan. Maar wees gewaarschuwd. Nu ik een verdedigbare buitenste ring heb, moeten jullie het aangeven als jullie naar buiten willen.’

‘Wil je het komen en gaan zo strak in de hand houden?’ vroeg Pevara.

‘De wereld wordt een gevaarlijke plek,’ zei Taim gladjes, ik moet me om de behoeften van mijn mannen bekommeren.’ Pevara had al gemerkt hoe hij zich om de ‘behoeften’ van zijn mannen bekommerde. Een groep jonge soldaten liep langs en salueerde naar Taim. Twee van hen hadden blauwe plekken in het gezicht, en bij een van hen zat het oog dicht. Asha’man werden hard afgeranseld als ze fouten maakten in hun opleiding, en Heling werd hun ontzegd.