De Aes Sedai werden nooit aangeraakt. In feite grensde de eerbied die hun hier werd betoond aan een bespotting. Taim knikte en liep weg, zich aansluitend bij twee van zijn Asha’man die bij de smidse stonden te wachten. Ze begonnen onmiddellijk op gedempte toon te overleggen.
‘Dit bevalt me niet,’ zei Pevara zodra de mannen weg waren. Misschien zei ze dat te snel, verraadde ze haar bezorgdheid, maar deze plek maakte haar gespannen. ‘Dit kan zomaar een ramp worden. Ik begin te denken dat we zouden moeten doen wat ik aanvankelijk zei: elk een paar Toegewijden binden en dan terugkeren naar de Witte Toren. Het was niet onze taak om de hele Zwarte Toren af te sluiten, maar om toegang te krijgen tot de Asha’man en meer over hen te ontdekken.’
‘Dat doen we ook,’ zei Javindhra. ‘Ik heb de afgelopen paar weken veel geleerd. Wat heb jij gedaan?’
Pevara hapte niet. Móést die vrouw zo tegendraads zijn? Pevara was de leidster van deze groep en de anderen zouden zich naar haar schikken. Maar dat betekende niet dat ze dat altijd zonder morren zouden doen.
‘Dit is een intrigerende kans geweest,’ vervolgde Javindhra, uitkijkend over het terrein van de Toren. ‘En ik denk echt dat ze uiteindelijk zullen toegeven waar het de volle Asha’man aangaat.’ Pevara fronste haar voorhoofd. Dat dacht Javindhra toch niet echt? Na hoe koppig Taim zich had opgesteld? Ja, Pevara had toegegeven aan voorstellen om nog wat langer in de Zwarte Toren te blijven, om te ontdekken hoe het hier reilde en zeilde en Taim om toegang tot de sterkere Asha’man te vragen. Maar het was nu overduidelijk dat hij niet zou toegeven. Dat zag Javindhra toch wel in? Helaas had Pevara de laatste tijd grote moeite om Javindhra te doorgronden. Oorspronkelijk had het geleken alsof de vrouw tegen hun komst naar de Zwarte Toren was en alleen in de missie had toegestemd omdat de Hoogste van haar Ajah het had bevolen. Maar nu kwam ze met redenen om hier te blijven.
‘Javindhra,’ zei Pevara, die dichter naar de andere vrouw toe stapte. ‘Je hebt gehoord wat hij zei. We hebben nu toestemming nodig om te vertrekken. Het begint hier een kooi te worden.’
‘Ik denk dat we wel veilig zijn,’ bromde Javindhra, en ze maakte een achteloos handgebaar. ‘Hij weet niet dat we Poorten hebben.’
‘Voor zover wij weten,’ zei Pevara.
‘Als jij het beveelt, ben ik ervan overtuigd dat de anderen zullen vertrekken,’ verklaarde Javindhra. ‘Maar ik heb me voorgenomen om deze kans om te leren aan te grijpen.’
Pevara haalde diep adem. Onuitstaanbare vrouw! Ze wilde toch niet zo ver gaan dat ze Pevara’s leidersrol van de groep naast zich neerlegde? Nadat de Hoogste zelf Pevara de leiding had gegeven? Licht, maar Javindhra begon grillig te worden.
Ze gingen zonder nog een woord te zeggen uiteen. Pevara draaide zich om en liep terug over het pad. Ze hield met moeite haar boosheid in bedwang. Die laatste uitspraak was bijna regelrechte opstandigheid geweest! Nou, als Javindhra ongehoorzaam wilde zijn en hier wilde blijven, dan zij het zo. Het werd tijd om terug te keren naar de Witte Toren.
Overal om haar heen liepen mannen in zwarte jassen. Velen knikten met die veel te gedienstige glimlachjes van gespeelde eerbied. Ondanks de weken hier was ze nog niet meer op haar gemak bij deze mannen. Ze zou echter een paar van hen haar Zwaardhanden maken. Drie. Ze kon er toch wel drie hebben?
Die duistere blikken, als de ogen van beulen die wachtten op de volgende in de rij. Zoals sommigen in zichzelf mompelden, of schrokken van schaduwen, of met hun hoofd in hun handen verdoofd voor zich uit keken. Ze bevond zich in de krocht van de waanzin, en haar huid jeukte alsof er rupsen overheen liepen. Onbewust versnelde ze haar pas. Nee, dacht ze. Ik kan Javindhra hier niet achterlaten, niet zonder het nog één keer te proberen. Pevara zou het de anderen uitleggen en dan het bevel geven tot hun vertrek. En dan zou ze hun vragen, te beginnen bij Tarna, om Javindhra te benaderen. Gezamenlijk konden ze haar vast wel overtuigen.
Pevara kwam bij de hutten aan die hun waren gegeven. Ze keek met opzet niet opzij naar de rij gebouwtjes waar de gebonden Aes Sedai woonden. Ze had gehoord wat sommigen van hen deden, pogingen om hun Asha’man te beheersen met... verschillende methoden. Daar kreeg ze ook kippenvel van. Hoewel ze vond dat de meeste Roden een te harde kijk op mannen hadden, ging dat wat die vrouwen hier deden met een reuzensprong over de grens van het toelaatbare heen. Ze stapte haar hut in en trof daar Tarna aan, die aan tafel een brief zat te schrijven. De Aes Sedai moesten hutten delen, en Pevara had specifiek Tarna gekozen. Pevara was dan de leidster van deze groep, maar Tarna was Hoedster van de Kronieken. De politiek van deze onderneming lag heel gevoelig, met zoveel invloedrijke leden en zoveel meningen.
Gisteravond had Tarna ook gezegd dat het tijd werd om te vertrekken. Ze zou samen met Pevara naar Javindhra stappen. ‘Taim heeft de Zwarte Toren vergrendeld,’ vertelde Pevara rustig, terwijl ze plaatsnam op haar bed in de kleine ronde kamer. ‘We hebben nu zijn toestemming nodig om te vertrekken. Hij zei het heel achteloos, alsof het niet echt bedoeld was om óns tegen te houden. Gewoon een regel waarop hij was vergeten voor ons een algemene uitzondering te maken.’
‘Waarschijnlijk was het dat ook gewoon,’ zei Tarna. ‘Het is vast niets.’
Pevara was sprakeloos. Wat? Ze probeerde het nog eens. ‘Javindhra blijft onvoorstelbaar genoeg denken dat hij nog wel van gedachten zal veranderen over het binden van volle Asha’man. Het wordt tijd dat we Toegewijden binden en vertrekken, maar zij heeft laten doorschemeren dat ze hier blijft, ongeacht mijn beslissing. Ik wil dat jij met haar praat.’
‘Eigenlijk,’ zei Tarna, die verderging met schrijven, ‘heb ik nagedacht over wat we gisteravond hebben besproken. Misschien was ik te haastig. Er is hier veel te leren, en dan is er nog de kwestie van de opstandelingen buiten. Als wij vertrekken, dan binden zij Asha’man, en dat moeten we niet toestaan.’
De vrouw keek op, en Pevara verstarde. Er was iets veranderd in Tarna’s ogen, iets kils. Ze was altijd afstandelijk geweest, maar dit was erger.
Tarna glimlachte, een grimas die volkomen onnatuurlijk oogde op haar gezicht. Zoals de glimlach om de lippen van een lijk. Ze ging weer verder met schrijven.
Er is hier iets heel, heel erg mis, dacht Pevara. ‘Misschien heb je wel gelijk,’ hoorde ze zichzelf zeggen. Haar mond bewoog, maar haar hoofd tolde. ‘Deze onderneming was immers jouw voorstel. Ik zal er nog eens over nadenken. Verontschuldig me, alsjeblieft.’ Tarna wuifde vaag. Pevara stond op, en haar jaren als Aes Sedai voorkwamen dat haar diepe bezorgdheid uit haar houding sprak. Ze stapte naar buiten en liep naar het oosten, langs de onvoltooide muur. Ja, er waren inderdaad op regelmatige afstand wachttorens. Eerder vanochtend waren die nog niet bemand geweest. Nu wel, met mannen die konden geleiden. Een van die mannen kon haar dood laten neervallen voordat zij iets kon doen. Ze kon hun wevingen niet zien, en ze kon vanwege haar geloften niet als eerste toeslaan. Ze draaide zich om en liep naar een groepje bomen, een plek die een tuin moest worden. Daar ging ze op een boomstronk zitten en ademde diep in. De kilte – bijna levenloosheid – die ze in Tarna’s ogen had gezien, gaf haar nog steeds de rillingen.
De Hoogste van hun Ajah had Pevara opgedragen geen Poorten te maken behalve als de nood hoog was. Dit leek haar hoge nood. Ze omhelsde de Bron en maakte de benodigde weving. De weving viel uiteen zodra ze hem voltooid had. Er ontstond geen Poort. Met grote ogen probeerde ze het nog eens, maar met dezelfde uitkomst. Ze probeerde andere wevingen, en die lukten wel, maar de Poorten mislukten elke keer.