Выбрать главу

Haar verkilling veranderde in bevriezing. Ze zat in de val.

Zij allemaal.

Perijn gaf Mart een ferme handdruk. ‘Veel geluk, mijn vriend.’ Mart grijnsde en trok de brede rand van zijn donkere hoed omlaag. ‘Geluk? Ik hóóp dat het allemaal aankomt op geluk. Ik ben goed met geluk.’

Mart droeg een uitpuilende ransel over zijn schouder, net als de knokige, noestige man die Thom aan hem had voorgesteld als Noal. Thom had zijn harp op zijn rug en net zo’n ransel. Perijn wist nog steeds niet helemaal wat ze allemaal meenamen. Mart wilde maar een paar dagen in de toren zijn, dus ze hadden niet veel proviand nodig.

De kleine groep stond op het Reisterrein buiten Perijns kamp. Achter hen riepen Perijns mensen naar elkaar en braken het kamp af. Geen van hen had enig benul hoe belangrijk deze dag kon blijken te zijn. Moiraine. Moiraine leefde nog. Licht, laat het zo zijn. ‘Weet je zeker dat ik je niet kan overhalen meer hulp mee te nemen?’ vroeg Perijn.

Mart knikte. ‘Het spijt me. Die schepsels... nou, ze zijn nogal kieskeurig. Het briefje was duidelijk. Alleen wij drieën mogen naar binnen, anders falen we. Als het toch mislukt... dan is het haar eigen stomme schuld, hè?’

Perijn fronste zijn voorhoofd. ‘Pas gewoon goed op. Ik verwacht nog een pluk tobak uit je buidel bij meester Denezels taveerne als je terug bent, Thom.’

‘Die krijg je,’ zei Thom, die Perijns uitgestoken hand omvatte. Hij aarzelde en glimlachte met een lichte twinkeling in zijn ogen. ‘Wat?’ vroeg Perijn.

Thom verschoof zijn ransel. ‘Zal elke boerenjongen die ik ooit gekend heb in een edele veranderd zijn voordat dit achter de rug is?’

‘Ik ben geen edele,’ zei Mart.

‘O nee?’ vroeg Thom. ‘Prins van de Raven?’

Mart trok zijn hoed omlaag. ‘Mensen mogen me noemen wat ze willen. Dat betekent nog niet dat ik er een ben.’

‘Eigenlijk,’ zei Thom, ‘is dat...’

‘Open die Poort, zodat we kunnen gaan,’ viel Mart hem in de rede. ‘Geen grollen meer.’

Perijn knikte naar Gradi. De lucht scheurde en een draaiende lichtstraal opende een doorgang die uitkwam bij een brede, traag stromende rivier. ‘Dichterbij kan hij niet komen,’ vertelde Perijn. ‘Althans, niet zonder een betere beschrijving van die plek.’

‘Het is goed genoeg,’ zei Mart, die zijn hoofd door de Poort stak. ‘En je opent er weer een voor ons zodat we terug kunnen?’

‘Elke dag om noen,’ antwoordde Gradi, die Perijns bevelen herhaalde. ‘Op dezelfde plek.’ Hij glimlachte. ‘Pas op dat je tenen er niet worden afgehakt als hij verschijnt, meester Cauton.’

‘Ik doe mijn best,’ zei Mart. ik ben gehecht aan die tenen.’ Hij zuchtte diep en stapte door de Poort. De rustige Noal volgde, en hij rook vastberaden. Die man was een stuk taaier dan hij eruitzag. Thom knikte naar Perijn, waarbij zijn snor wiebelde, en sprong erdoor. Hij was kras, hoewel hij nog steeds dat stijve been had van het gevecht tegen de Schim, twee jaar geleden.

Het Licht behoede jullie, bad Perijn, die naar de drie zwaaide terwijl ze langs de rivieroever liepen.

Moiraine. Perijn zou bericht moeten sturen aan Rhand. De kleuren verschenen en toonden hem Rhand, in gesprek met een groep Grenslanders. Maar... nee. Perijn kon Rhand pas iets vertellen als hij zeker wist dat ze nog leefde. Anders zou het wreed zijn, en het zou Rhand uitnodigen zich met Marts missie te bemoeien. Perijn draaide zich om toen de Poort dichtging. Bij zijn stap voelde hij een vaag zeurende pijn in zijn been, waar Slachters pijl hem had geraakt. Die wond was Geheeld, en voor zover hij kon bepalen was de Heling volledig geweest. Er zat geen wond meer. Maar zijn been... het voelde alsof het zich die wond toch herinnerde. Het leek net een schaduw, heel vaag, bijna onmerkbaar.

Faile liep met een nieuwsgierig gezicht naar hem toe. Gaul was bij haar, en Perijn glimlachte toen hij zag hoe de man achterom bleef kijken naar Bain en Chiad. Een van hen droeg zijn speren, de ander zijn boog. Zodat hij dat zelf niet hoefde doen, schijnbaar.

‘Ben ik te laat?’ vroeg Faile.

‘Zoals je bedoeling was,’ antwoordde Perijn.

Ze snoof. ‘Martrim Cauton is een slechte invloed. Ik sta ervan te kijken dat hij je voor vertrek niet nog even heeft meegesleurd naar een of ander bierhuis.’

De kleuren verschenen voor zijn ogen en toonden hem Mart – hoewel hij net was vertrokken – die langs de rivier liep. ‘Zo erg is hij niet,’ zei Perijn. ‘Zijn we klaar?’

‘Aravine heeft iedereen al aangespoord,’ vertelde Faile. ‘We zouden binnen het uur klaar moeten zijn voor vertrek.’ Dat bleek een goede schatting. Ongeveer een half uur later stond Perijn erbij toen een reusachtige Poort de lucht spleet, gemaakt door Gradi en Neald gekoppeld met de Aes Sedai en Edarra. Niemand had Perijns besluit om te vertrekken tegengesproken. Als Rhand naar de plek reisde die ze de Akker van Merrilor noemden, dan wilde Perijn daar ook zijn. Daar móést hij ook zijn.

Het landschap aan de andere kant van de Poort was ruiger dan zuidelijk Andor. Minder bomen, meer gras. In de verte lagen enkele ruïnes. Het open gedeelte voor hen stond vol tenten, banieren en kampen. Het leek erop dat Egwenes verbond zich had verzameld. Gradi tuurde ernaar en floot zachtjes. ‘Hoeveel mensen zijn dat?’

‘Dat zijn de Maansikkels van Tyr,’ zei Perijn, wijzend naar een banier. ‘En dat is Illian. Aan weerskanten van het veld.’ Een groene banier met negen goudkleurige bijen kenmerkte dat leger. ‘Een groot aantal Cairhiense Huizen,’ zei Faile, uitkijkend vanaf de heuvel. ‘En behoorlijk wat Aielse... Nee, Grenslandervlaggen.’

‘Ik heb nog nooit zoveel troepen bij elkaar gezien,’ bromde Gradi. Het gebeurt echt, dacht Perijn met bonzend hart. De Laatste Slag. ‘Denk je dat het er genoeg zijn om Rhand tegen te houden?’ vroeg Faile. ‘Om ons te helpen, zodat hij de zegels niet breekt?’

‘Ons helpen?’ vroeg Perijn.

‘Je zei tegen Elayne dat je naar de Akker van Merrilor zou komen,’ zei Faile. ‘Vanwege wat Egwene had gevraagd.’

‘O, ik zei wel dat ik erbij zou zijn,’ zei Perijn. ‘Maar ik heb nooit gezegd dat ik Egwenes kant zou kiezen. Ik vertrouw Rhand, Faile, en volgens mij heeft hij gelijk dat hij de zegels moet breken. Het is net als het maken van een zwaard. Dat moet je niet willen smeden uit de stukken van een gebroken en verwoest wapen. Je pakt nieuw, goed staal om het te smeden. In plaats van de oude zegels op te lappen, zal hij nieuwe moeten maken.’

‘Misschien,’ antwoordde Faile. ‘Maar het wordt een fijne scheidslijn. Zoveel legers op één plek. Als sommige zich bij Rhand scharen en andere bij de Witte Toren...’

Niemand zou winnen als ze zich tegen elkaar keerden. Perijn zou dus moeten zorgen dat dat niet gebeurde.

De soldaten stonden al opgesteld in rijen, klaar voor de tocht. Perijn draaide zich naar hen om. ‘Rhand heeft ons weggestuurd om te zoeken naar een vijand,’ brulde hij. ‘We keren naar hem terug met bondgenoten. Voorwaarts, naar de Laatste Slag!’

Alleen de soldaten vooraan konden hem verstaan, maar ze juichten en gaven door wat hij had gezegd. Rhand of Elayne zou een veel be-zielender toespraak hebben gehouden, maar Perijn was hen niet. Hij zou alles op zijn eigen manier moeten doen.

‘Aravine,’ riep Perijn naar de mollige Amadiciaanse. ‘Ga erdoor en zorg dat niemand ruzie maakt over waar ze hun kamp opzetten.’

‘Ja, heer Guldenoog.’

‘Hou ons voorlopig nog uit de buurt van de andere legers,’ zei Perijn wijzend. ‘Laat Sulin en Gaul een goede plek kiezen. Geef het aan elk van de legers door tijdens het opbouwen. We gaan niet om met die andere troepen, en we kijken ook niet scheef naar ze. En laat de mensen ook niet naar het zuiden dwalen! We zijn niet meer in de wildernis en ik wil niet dat de plaatselijke boeren klagen over schade.’

‘Ja, heer,’ antwoordde ze.

Hij had Aravine nooit gevraagd waarom ze niet mee was gegaan met de groepen die naar Amadicia waren teruggestuurd. Dat was echter waarschijnlijk vanwege de Seanchanen. Ze was overduidelijk een edele, maar dat zei niet veel over haar verleden. Hij was blij dat hij haar had. Als kamphoofd was ze zijn tussenpersoon met de verschillende groeperingen waaruit zijn leger bestond. De Wolvengarde had het langste strootje getrokken, dus gingen zij als eerste door de Poort. De lange stoet zette zich in beweging. Perijn liep langs de rij, gaf bevelen en benadrukte dat hij geen toestanden wilde met de plaatselijke bevolking of de andere legers. Hij bleef staan toen hij bij de Witmantels aankwam, die op hun beurt stonden te wachten. Berelain reed weer naast Galad; ze leken erg prettig in gesprek te zijn. Licht, maar die vrouw besteedde de laatste paar dagen bijna elk wakend uur met Galad.