Выбрать главу

Mart herinnerde zich de stank van deze zaal, die bedompte mufheid. Nu hij wist waar hij op moest letten, rook hij ook nog iets anders. De muskusachtige stank van een dierenhol. Het hol van een roofdier.

Er kwamen vijf gangen uit op de zaal, een bij elke punt van de stervorm. Hij herinnerde zich dat hij door zo’n gang was gelopen, maar was er de vorige keer niet maar één uitweg geweest? ik vraag me af hoe hoog die pilaren zijn,’ zei Thom, die zijn fakkel hoger optilde en omhoog tuurde.

Mart hield met bezwete handpalmen zijn ashandarei steviger vast. Ze waren in het hol van de vossen beland. Hij voelde aan zijn penning. De Eelfinn hadden de vorige keer niet de Kracht op hem gebruikt, maar ze moesten er enigszins van op de hoogte zijn, of niet? Al konden Ogier ook niet geleiden. Misschien betekende dat dat de Eelfinn het ook niet konden.

Er klonk geruis aan de zijkanten van de zaal. Schaduwen bewogen. De Eelfinn waren daar, in de duisternis. ‘Thom,’ zei Mart. ‘Speel nog eens wat muziek.’

Thom tuurde in die duisternis. Hij bood geen tegenwerpingen; hij zette zijn fluit aan zijn lippen en begon te spelen. Het geluid klonk eenzaam in de uitgestrekte ruimte.

‘Mart,’ zei Noal, die in het midden van de zaal knielde. ‘Kijk hier eens.’

‘Ik weet het,’ antwoordde Mart. ‘Het lijkt op glas, maar het voelt aan als steen.’

‘Nee, niet dat,’ zei Noal. ‘Er is hier iets.’

Mart schuifelde naar Noal toe. Thom ging met hem mee, toekijkend en doorspelend terwijl Noal met zijn lantaarn een gesmolten metaalslak op de vloer verlichtte, ongeveer ter grootte van een kleine kledingkist. Hij was zwart, maar een diepere, mattere tint zwart dan de vloer en pilaren.

‘Wat denk je dat het is?’ vroeg Noal. ‘Misschien een luik?’

‘Nee,’ zei Mart, ‘dat is het niet.’ De andere twee keken hem aan.

‘Het is de deurpost,’ zei Mart, en hij voelde zich misselijk. ‘De rode stenen deuropening. Toen ik er de vorige keer doorheen ging, stond hij midden in een zaal net als deze. Toen hij smolt aan de andere kant...’

‘Smolt hij hier ook,’ voltooide Noal.

De drie staarden ernaar. Thoms muziek klonk spookachtig. ‘Nou,’ zei Mart. ‘We wisten toch al dat dat geen uitweg was. We zullen ons naar de vrijheid moeten onderhandelen.’ En ik zal verdomd goed oppassen dat ze me deze keer niet ophangen, dacht hij erachteraan.

‘Kunnen de dobbelstenen ons weer leiden?’ vroeg Noal terwijl hij opstond.

Mart voelde ze in zijn jaszak, ik zou niet weten waarom niet.’ Maar hij pakte ze niet. Hij draaide zich om en keek de zaal door. Thoms muziek leek enkele schaduwen bedaard te hebben. Andere bewogen echter nog. Er hing een rusteloze spanning in de lucht. ‘Mart?’ vroeg Thom.

‘Jullie wisten dat ik terug zou komen,’ zei Mart luid. Zijn stem echode niet. Licht! Hoe groot was die toren? ‘Jullie wisten dat ik je verdomde rijk weer in zou komen, hè? Jullie wisten dat jullie me uiteindelijk zouden krijgen.’ Aarzelend liet Thom zijn fluit zakken.

‘Kom tevoorschijn!’ riep Mart. ik hoor jullie schuifelen en ademen.’

‘Mart,’ zei Thom, en hij legde een hand op zijn schouder. ‘Ze kunnen niet hebben geweten dat je zou terugkomen. Moiraine wist niet zeker of je zou komen.’

Mart keek naar de duisternis. ‘Heb je wel eens gezien hoe vee naar de slacht wordt geleid, Thom?’

De speelman aarzelde, maar toen schudde hij zijn hoofd. ‘Nou, iedereen heeft zijn eigen manier,’ zei Mart. ‘Maar het vee wéét het als er iets mis is. Ze ruiken het bloed. Ze worden dol, weigeren het slachthuis in te gaan. Weet je hoe je dat oplost?’

‘Moeten we het daar nu over hebben, Mart?’

‘Je lost dat op,’ vervolgde Mart, ‘door ze een paar keer door het slachthuis te leiden als het er schoon is, als de geur niet zo sterk is. Je leidt ze erdoor en je laat ze weer ontsnappen. Dan denken ze dat het er veilig is.’ Hij keek Thom aan. ‘Ze wisten dat ik terug zou komen. Ze wisten dat ik die strop zou overleven. Ze wéten dingen, Thom. Ik mag branden als het niet zo is.’

‘We komen er wel uit, Mart,’ beloofde Thom. ‘Het is mogelijk. Moiraine heeft het gezien.’

Mart knikte vastberaden. ‘Als je dat maar weet. Ze spelen een spelletje, Thom. Ik win spelletjes.’ Hij haalde een handvol dobbelstenen uit zijn zak. Ik win ze meestal, in ieder geval, dacht hij. Plotseling fluisterde er een stem achter hen. ‘Welkom, zoon van veldslagen.’

Mart draaide zich vloekend om en keek om zich heen. ‘Daar,’ zei Noal, wijzend met zijn staf. Er stond een gestalte bij een van de pilaren, half in het gele licht. Nog een Eelfinn. Langer, met een hoekiger gezicht. Zijn ogen weerspiegelden het fakkellicht. Oranje.

‘Ik kan jullie daarheen brengen waar jullie wensen te gaan,’ zei de Eelfinn met een hese, knarsende stem. Hij schermde zijn ogen af met zijn arm tegen de gloed van de fakkels. ‘Tegen betaling.’

‘Thom, muziek.’ Thom begon weer te spelen.

‘Een van jullie heeft al geprobeerd ons zover te krijgen dat we onze spullen achterlieten,’ zei Mart. Hij trok een fakkel uit de ransel om zijn arm en stak hem aan bij Noals lantaarn. ‘Het gaat je niet lukken.’

De Eelfinn deinsde achteruit van het extra licht en grauwde zachtjes. ‘Je komt hier om te onderhandelen, maar je jaagt ons met opzet tegen je in het harnas? Dat hebben we niet verdiend.’ Mart trok zijn halsdoek omlaag. ‘O nee?’

Het schepsel antwoordde niet, maar hij ging achteruit en stapte in een donkerder gedeelte tussen twee pilaren. Zijn hoekige gezicht werd nu nog nauwelijks verlicht door de gele gloed. ‘Waarom wil je met ons praten, zoon van veldslagen,’ zei de fluisteraar vanuit de schaduwen, ‘als je niet bereid bent te onderhandelen?’

‘Nee,’ antwoordde Mart. ‘Er wordt niet onderhandeld totdat we in de grote zaal zijn, de Kamer der Bindingen.’ Dat was de enige plek waar ze gebonden zouden zijn aan de overeenkomst. Dat had Birgitte toch gezegd? Al was ze natuurlijk zelf ook uitgegaan van verhalen en geruchten.

Thom bleef spelen, en zijn ogen schoten schichtig heen en weer om de schaduwen in het zicht te houden. Noal begon te spelen op de kleine bekkens die hij aan zijn broekspijpen had bevestigd, tikte erop in de maat van Thoms muziek. De schaduwen bleven daarachter echter bewegen.

‘Jullie... gemakken zullen ons niet belemmeren, zoon van veldslagen,’ zei een stem achter hen. Mart draaide zich om en hief zijn wapen. Daar stond een andere Eelfinn, nog net in de schaduwen. Een vrouw, met een rode kam haar tot over haar rug en leren riemen die gekruist over haar borst lagen. Haar rode lippen vormden een glimlach. ‘Wij zijn de ouden, de strijders van de laatste spijt, de kenners van geheimen.’

‘Wees trots, zoon van veldslagen,’ siste een andere stem. Mart draaide zich weer om en het zweet parelde op zijn voorhoofd. De vrouw verdween in de schaduwen, maar een andere Eelfinn wandelde door het licht. Hij had een lang, angstaanjagend bronzen mes bij zich, met een kruiselings patroon van rozen erlangs en doorns die uitstaken boven de handbeschermer. ‘Je lokt onze vaardigste leden. Van jou moeten we... genieten.’

‘Wat...’ begon Mart, maar de slanke, gevaarlijk uitziende Eelfinn stapte weer in de schaduwen en verdween. Te snel. Alsof de duisternis hem had opgeslokt.

Er klonk nog meer gefluister in de schaduwen, sprekend op gedempte toon, elkaar overlappend. Gezichten doemden op vanuit de duisternis, met grote onmenselijke ogen en lippen gekruld in een glimlach. De schepsels hadden puntige tanden.

Licht! Er waren tientallen Eelfinn in de zaal. Verschuivend, bewegend, dansend door het licht en dan weer terugspringend naar het donker. Sommige waren achteloos, andere uitbundig. Allemaal oogden ze gevaarlijk.

‘Wil je onderhandelen?’ vroeg er een.

‘Je komt hier zonder verdrag. Gevaarlijk,’ zei een andere.

‘Zoon van veldslagen.’

‘Genot!’

‘Voel zijn angst.’

‘Ga met ons mee. Laat dat afgrijselijke licht achter.’

‘Er moet een overeenkomst worden gesloten. We zullen wachten.’

‘We zijn geduldig. Altijd geduldig.’