Maar ze kwamen in ieder geval naar haar toe in plaats van haar te omzeilen. Dat was goed, en ze kon hen niet negeren. Ze moest hen laten geloven dat met haar samenwerken het beste was. Tegelijkertijd mocht ze hun echter niet het gevoel geven dat ze wel zou inbinden als je maar hard genoeg schreeuwde.
Zo’n gevoelig evenwicht. ‘Nou, laten we je zus dan maar gaan begroeten.’
Gawein stond soepel op. De drie ringen die hij aan een ketting om zijn hals droeg rammelden tegen elkaar als hij zich bewoog; ze zou hem nog eens moeten vragen hoe hij eraan gekomen was. Hij was er merkwaardig zwijgzaam over geweest. Hij hield de tentflappen voor haar opzij en ze stapte naar buiten.
De late middagzon ging verborgen achter grijze wolken. Brins soldaten waren druk bezig met het bouwen van een omheining. Zijn leger was uitgedijd in de afgelopen weken, en ze bezetten bijna de hele oostelijke kant van het grote weiland tussen de bossen, ooit Merrilor genoemd. De overblijfselen van het torenfort dat hier stond lagen verspreid over de noordkant van het veld, met mos begroeid en bijna geheel overwoekerd met smoorkruid. Egwenes tent stond op een heuvel en bood uitzicht over de vele legers die er kampeerden, is dat nieuw?’ vroeg ze, gebarend naar een kleiner leger dat een plek net voor de ruïne had gekozen. ‘Ze zijn op eigen gelegenheid gekomen,’ antwoordde Gawein. ‘Boeren, vooral. Niet eens een echt leger; de meesten hebben geen zwaarden. Hooivorken, houtbijlen, vechtstokken. Ik neem aan dat Altor ze gestuurd heeft. Ze kwamen gisteren binnendruppelen.’
‘Merkwaardig,’ zei Egwene. Het leek een gemengd gezelschap, met verschillende tenten en weinig inzicht in hoe je een legerkamp opzette. Maar het leken zo’n vijf- of tienduizend man te zijn. ‘Laat een paar verkenners een oogje op hen houden.’ Gawein knikte.
Egwene draaide zich om en zag een stoet door enkele Poorten komen en hun kamp opzetten. De Leeuw van Andor wapperde hoog boven hen, en de soldaten marcheerden in ordelijke rijen. Een kleine stoet in het rood en wit had hen verlaten en kwam naar Egwenes kamp toe, met de banier van de koningin boven hen. Gawein vergezelde Egwene over het vergeelde gras naar Elayne. De Andoraanse koningin had wel de tijd genomen. Slechts één dag voor de datum die Rhand had genoemd. Maar goed, ze was er, net als veel anderen. Darlin was vanuit Tyr begeleid door Aiel, en Egwenes argumenten waren voldoende geweest om een grote groep Illianers hierheen te halen, die kampeerden aan de westkant van het weiland. De Cairhienin waren nu van Elayne, volgens de verslagen, en ze kwamen door de Poorten met de Andoranen en een groot aantal mannen van de Bond van de Rode Hand. Egwene had een aanbod, en een vrouw om de mogelijkheid van Reizen te bieden, naar koning Roedran van Morland gestuurd, maar ze wist niet zeker of hij zou komen. Zelfs zonder hem was hier echter een aanzienlijk aantal van de naties van de wereld vertegenwoordigd, vooral aangezien de vlaggen van Geldan en Mayene tussen Perijns legers te zien waren. Ze zou die twee heersers moeten benaderen en kijken of ze hen naar haar standpunt kon overhalen. Maar zelfs al lukte dat niet, dan was de menigte die zij had verzameld vast genoeg om Rhand te overtuigen zijn voornemen te herzien. Het Licht geve dat het voldoende was. Ze moest er niet aan denken wat er zou gebeuren als hij haar geen andere keus liet.
Ze liep over het pad, knikte terug naar zusters die haar groetten en Aanvaarden die knicksen maakten, soldaten die salueerden en dienaren die buigingen maakten. Rhand zou... ‘Dat kan niet,’ zei Gawein ineens, en hij verstijfde. ‘Gawein?’ vroeg ze fronsend. ‘Gaat het...’
Hij rende weg over de met onkruid begroeide heuvel. Egwene keek hem ontevreden na. Hij was nog steeds ongeremd. Waarom was hij ineens zo overstuur? Het was geen bezorgdheid; dat voelde ze wel. Het was verwarring. Ze haastte zich achter hem aan met zoveel snelheid als nog betamelijk was. Elaynes geleide was op het dode gras tot stilstand gekomen.
Gawein zat op de grond, op zijn knieën voor iemand. Een oudere vrouw met roodachtig gouden haar, staand naast een glimlachende Elayne, die nog te paard zat.
Ach, dacht Egwene. Haar verspieders hadden haar gisteravond al nieuws gebracht over dit gerucht, maar ze had het willen bevestigen voordat ze het met Gawein besprak. Morgase Trakand leefde nog.
Egwene hield nog even afstand. Als ze eenmaal naar voren stapte, zou Elayne haar ring kussen en zou de hele stoet buigingen maken; dat zou Gaweins ogenblik verpesten. Terwijl ze wachtte, werd het wolkendek dunner.
Plotseling brak het open en trokken de donkere donderkoppen zich terug. De hemel werd een open veld van blauw, een diep, rein uitspansel. Elaynes ogen werden groot en ze draaide zich om in het zadel, kijkend naar Perijns gedeelte van het kamp. Dus hij is gekomen, dacht Egwene. En de stilte is hier. Het korte ogenblik van stilte voor de vernietigende storm.
‘Probeer jij het eens, Emarin,’ zei Androl, die met een klein groepje bij enkele bomen aan de rand van het terrein van de Zwarte Toren stond. De statige edele concentreerde zich en greep de Ene Kracht. Er ontstonden wevingen om hem heen. Hij was opmerkelijk vaardig, gezien de korte tijd waarin hij pas oefende, en hij maakte vakkundig de weving voor een Poort.
Maar in plaats van dat er een opening in de lucht verscheen, ontrafelde en verdween de weving. Emarin wendde zich naar de anderen, en het zweet droop van zijn gezicht. ‘Het leek moeilijker dan vroeger om die wevingen te maken,’ zei hij.
‘Waarom werken ze niet?’ vroeg Evin. Het jeugdige gezicht van de jongeman kleurde van woede, alsof het probleem met de Poorten een belediging was.
Androl schudde zijn hoofd en sloeg zijn armen over elkaar. De bomen ruisten, bladeren trilden in de wind en veel ervan vielen op de grond. Bruin, alsof het herfst was. Dat maakte hem van streek. Hij had enige tijd akkers bewerkt tijdens zijn omzwervingen, en hij had de instincten verworven van een boer waar het op goed en fout van de natuur aankwam.
‘Probeer jij het nog eens, Androl,’ zei Evin. ‘Jij bent altijd zo goed met Poorten.’
Hij keek naar de andere drie. Canler was ook bij hen; de oudere Andoraanse boer had een diepe frons op zijn gezicht. Al fronste Canler natuurlijk vaak over het een of ander.
Androl deed zijn ogen dicht, sloot alle gevoel buiten en omhelsde de leegte. Daarbinnen straalden saidin, leven en kracht. Hij greep het en dronk het in. Hij opende zijn ogen naar een wereld die levendiger oogde. Konden dode planten er tegelijkertijd ziekelijk en levendig uitzien? Een vreemde combinatie, mogelijk gemaakt door saidin.
Hij concentreerde zich. Poorten maken ging hem zoveel gemakkelijker af dan andere wevingen; hij had nooit begrepen waarom. Hoewel hij nog geen steen kon breken door te geleiden, kon hij een Poort maken die groot genoeg was om er met een wagen doorheen te rijden. Logain had het indrukwekkend genoemd; Taim noemde het onmogelijk.
Deze keer stopte Androl alle Kracht die hij had in zijn weving. Poorten begreep hij. Die waren logisch voor hem. Misschien kwam het door zijn voorliefde voor reizen, voor het ontdekken van nieuwe plekken en nieuwe kunsten.
De wevingen kwamen bijeen. Hij merkte niets van de moeite waar Emarin het over had gehad. Maar toen de bekende streep licht had moeten verschijnen, begon de weving te ontrafelen. Androl probeerde hem vast te houden, naar elkaar toe te trekken. Even leek het erop dat het ging lukken. Toen gleden de draden uit zijn handen en verdampten. Er ontstond geen Poort.
‘De andere wevingen die ik heb geprobeerd, werken allemaal wel,’ zei Evin, die een lichtbol maakte. ‘Allemaal.’