Mart schudde zijn hoofd alleen maar. ‘Nou, we zijn buiten, hoe dan ook. Maar Thom, de volgende keer dat ik de onderhandelingen op me wil nemen, moet je me op mijn kop slaan met iets wat groot, zwaar en stomp is. En het dan overnemen.’
‘Je verzoek is opgetekend.’
‘Laten we een stukje doorlopen. Ik wil die verrekte toren niet boven me hebben.’
‘Ja,’ vertelde Moiraine, ‘je zou kunnen zeggen dat ze zich voeden met gevoelens. Hoewel ik het niet zozeer “voeden” zou noemen, als wel “genieten” van gevoel. Ze hebben het niet nodig om te overleven, maar ze vinden het heerlijk.’
Ze zaten in een beboste laagte op een kort stukje lopen van de toren, bij de wei langs de Arinelle. Het dichte bladerdak gaf verkoeling en verhulde hun uitzicht op de toren.
Mart zat op een klein, bemost rotsblok terwijl Thom een vuur maakte. Hij had een paar tondels van Aludra in zijn zak, en een paar pakjes thee, hoewel ze niets hadden om het water in op te warmen. Moiraine zat op de grond, nog steeds gehuld in Thoms mantel, achterover leunend tegen een omgevallen boom. Ze hield de mantel vanbinnen dicht en hulde zich er geheel in, behalve haar gezicht en die donkere krullen. Ze zag er meer uit als een echte vrouw dan Mart zich herinnerde; in zijn herinneringen was ze net een standbeeld geweest. Altijd uitdrukkingsloos, een gezicht als gepolijst steen, ogen als donkerbruine topazen.
Nu zat ze erbij met een bleek gezicht, vurige wangen, haar haren van nature krullend om haar gezicht. Ze was knap, op dat leeftijdloze Aes Sedai-gezicht na. Maar toch was er in dat gezicht veel meer gevoel te zien dan Mart zich herinnerde, een blik van genegenheid wanneer ze naar Thom keek, een lichte huivering wanneer ze over haar verblijf in de toren sprak.
Ze keek naar Mart, en haar ogen waren nog altijd schattend. Ja, dit was dezelfde Moiraine. Nederig geworden, verslagen. Daardoor leek ze hem op de een of andere manier sterker geworden. Thom blies op een aarzelend vlammetje dat een pluimpje rook de lucht in stuurde voordat het uitging. Het hout was waarschijnlijk te vochtig. Hij vloekte.
‘Het geeft niet, Thom,’ zei Moiraine zachtjes. ‘Het komt goed met me.’
‘Ik wil niet dat je kou vat terwijl wij je net uit dat rotgebouw hebben gehaald,’ bromde Thom. Hij pakte een tondel, maar plotseling vonkte het hout en kwam het vuur sputterend tot leven terwijl het te vochtige hout werd verteerd.
Mart keek zijdelings naar Moiraine, die een geconcentreerde uitdrukking op haar gezicht had.
‘O,’ zei Thom, en toen grinnikte hij. ‘Dat was ik bijna vergeten...’
‘Dit is alles wat ik nu in mijn eentje voor elkaar kan krijgen,’ zei Moiraine met een grimas. Licht, had Moiraine vroeger wel eens zo’n grimas getrokken? Ze was daar toch veel te hooghartig voor geweest? Of klopte Marts herinnering van haar soms niet helemaal? Moiraine. Hij zat te praten met Moiraine! Hoewel hij de toren in was gegaan met het vastomlijnde doel om haar te redden, leek het nog steeds ongelooflijk dat hij nu met haar zat te praten. Het was net of je praatte met...
Nou, of je praatte met Birgitte Zilverboog of Jaim Kimstapper. Mart glimlachte en schudde zijn hoofd. Wat een wereld was dit, en wat een merkwaardige plaats had hij erin.
‘Wat bedoel je daarmee, Moiraine?’ vroeg Thom, die wat twijgjes op het vuur gooide. ‘Dat het alles is wat je voor elkaar kunt krijgen?’
‘De Aelfinn en Eelfinn,’ legde ze met kalme stem uit. ‘Ze genieten van krachtige gevoelens. Om een of andere reden zijn ta’veren een nog grotere roes voor ze. En er zijn nog andere dingen waar ze van genieten.’
Thom keek haar fronsend aan.
‘Mijn Kracht, Thom,’ vertelde ze. ik hoorde ze tegen elkaar blaffen en sissen terwijl ze zich met me voedden, zowel de Aelfinn als de Eelfinn, om de beurt. Ze hebben niet zo vaak een Aes Sedai voor zichzelf gehad, schijnbaar. Terwijl ze mijn vermogen om te geleiden uitputten, werden ze dubbel gevoed: door mijn verdriet om wat ik verloor, en door de Kracht zelf. Mijn vermogen is sterk verminderd. Ze beweerden dat ze Lanfir hadden gedood door haar te snel leeg te zuigen, hoewel ik denk dat ze me alleen maar bang wilden maken. Er was een keer een man, toen ze me wekten. Hij zei dat ik niet degene was die hij zocht.’ Ze aarzelde en huiverde. ‘Soms wenste ik dat ze me snel zouden leegzuigen, zodat mijn leven voorbij zou zijn.’ Het werd stil in hun kampje, op het geknetter van het vuur na. Thom keek naar Moiraine met een machteloze blik. ‘Laat me niet zoveel verdriet zien, Thom Merrilin,’ zei Moiraine glimlachend. ‘Ik heb vreselijke dingen doorstaan, maar ieder mens kent dergelijke ogenblikken van wanhoop. Ik heb altijd geloofd dat je zou komen.’ Ze haalde haar hand onder de mantel vandaan – en onthulde een slanke, bleke schouder en sleutelbeen – en reikte naar hem. Hij aarzelde, maar toen pakte hij haar hand en kneep erin. Moiraine keek Mart aan. ‘En jij, Martrim Cauton. Geen eenvoudige boerenjongen meer. Doet je oog erg pijn?’ Mart haalde zijn schouders op.
‘Ik zou de wond Helen als ik kon,’ zei Moiraine. ‘Maar zelfs als ik nog zo sterk was als voorheen, dan zou ik je je oog niet terug kunnen geven.’ Ze keek omlaag, liet Thoms hand los en stak haar arm omhoog. ‘Heb je de angreaal?’
‘O ja,’ zei Thom, die de vreemde armband uit zijn zak viste. Hij schoof hem om haar pols.
‘Hiermee,’ zei Moiraine, ‘zal ik sterk genoeg zijn om in ieder geval je pijn weg te nemen. Ze hebben hem me omgedaan zodat ik meer Kracht kon putten, om hun voedsel smakelijker te maken. Ik had erom gevraagd, eigenlijk, als een van mijn drie eisen. Ik besefte niet dat ze hem uiteindelijk tegen me zouden gebruiken.’
‘Hebben ze je drie eisen ingewilligd?’ vroeg Mart fronsend, ik kwam binnen door de ter’angreaal,’ vertelde ze. ‘Het oude verdrag gold voor ons allebei, hoewel er geen eenvoudige weg terug meer was toen de deuropening vernietigd was. Ik wist van... voorgaande gebeurtenissen dat ik niet zou kunnen ontsnappen als jullie me niet kwamen halen, ongeacht mijn eisen of hoe zorgvuldig ik die verwoordde. Dus gebruikte ik ze zo goed ik kon.’
‘Waar heb je om gevraagd?’ vroeg Mart. ‘Behalve de angreaal?’ Ze glimlachte. ‘Dat hou ik voorlopig voor me. Je hebt wel mijn dank, jonge Martrim. Voor mijn leven.’
‘Dan denk ik dat we gelijk staan,’ zei hij. ‘Jij hebt me gered van een leven in Tweewater. Ik mag branden als ik sindsdien niet een leuke mallemolen heb meegemaakt.’
‘En je wond?’
‘Zoveel pijn doet het niet.’ Eigenlijk bonsde het. Heel, heel erg. ‘Je hoeft er geen kracht aan te verspillen.’
‘Nog steeds bang voor de Ene Kracht, zie ik.’
Hij brieste. ‘Bang?’
‘Ik denk dat je goede reden hebt voor die behoedzaamheid.’ Ze wendde haar blik af. ‘Maar pas op. De ongenoeglijkste gebeurtenissen in ons leven zijn meestal voor ons bestwil.’
Ja, ze was nog steeds Moiraine. Snel met wijze lessen en goede raad. Maar misschien had ze wel het recht – na wat zij had doorstaan – om te preken over leed. Licht! Ze had geweten wat ze zou moeten doormaken, en toch had ze Lanfir die ter’angreaal in getrokken? Misschien was Mart hier niet de held, en misschien Noal ook niet. ‘Dus wat nu?’ vroeg Thom, zittend op een stronk. De warmte van het vuur voelde wel goed.
‘Ik moet Rhand zoeken,’ antwoordde Moiraine. ‘Hij zal mijn hulp nodig hebben. Ik vertrouw erop dat hij het goed heeft gedaan in mijn afwezigheid?’
‘Dat weet ik zo net nog niet,’ zei Mart. ‘Hij is halfgek, en de hele verrekte wereld vliegt elkaar naar de strot.’ Er wervelden kleuren. Rhand aan de maaltijd samen met Min. Mart verjoeg het beeld. Ze keek hem vragend aan.
‘Maar,’ gaf Mart toe, ‘hij heeft bijna iedereen met de neus naar de Laatste Slag gedraaid. En Verin zegt dat hij de smet van saidin heeft weggehaald.’