Graendal kwam overeind en liep zonder enig teken van haast langs de zijkant van de kamer. Bij de deur stuurde ze een paar van haar huisdieren naar binnen om Aran’gar nog verder af te leiden. Ze kon beter eerst zelf ontdekken wat het probleem was voordat ze haar erbij betrok.
Ze liep door een gang met gouden kroonluchters en spiegels. Halverwege een trap naar beneden kwam Garumand – de kapitein van haar paleiswacht – haar tegemoet rennen. Hij was een Saldeaan, een verre neef van de koningin, met een smal, knap gelaat en een dikke snor. Met behulp van Wilsdwang was hij uiteraard volkomen volgzaam gemaakt.
‘Grote Vrouwe,’ zei hij hijgend. ‘We hebben een man in hechtenis genomen die naar het paleis onderweg was. Mijn mannen hebben hem herkend als een lagere edele uit Bandar Eban, een lid van Huis Ramshalan.’
Graendal fronste haar voorhoofd en wenkte Garumand mee toen ze naar een van haar audiëntiekamers liep; een kleine, vensterloze kamer, ingericht in scharlakenrode tinten. Ze weefde een ban tegen luistervinken en droeg Garumand op de indringer te gaan halen. Weldra keerde hij terug met enkele wachters en een Domaanse man gekleed in helgroen en blauw, met een schoonheidsvlek in de vorm van een klokje op zijn wang. In zijn nette, korte baard waren klokjes bevestigd, die klingelden terwijl de wachters hem naar voren duwden. Hij klopte zijn mouwen af, keek woest naar de soldaten en trok zijn gekreukte hemd glad. ‘Heb ik juist begrepen dat ik ben aanbeland bij...’
Hij brak met een verstikt geluid zijn zin af toen Graendal hem in wevingen van Lucht wikkelde en in zijn geest groef. Hij stotterde en zijn ogen werden glazig.
‘Ik ben Piqor Ramshalan,’ zei hij vervolgens met vlakke stem. ‘Ik ben gestuurd door de Herrezen Draak om een bondgenootschap aan te gaan met de koopmansfamilie die in dit fort woont. Aangezien ik slimmer en intelligenter ben dan Altor, heeft hij mij nodig om bondgenootschappen voor hem te sluiten. Hij is waarschijnlijk bang voor de mensen die in dit paleis wonen, wat ik belachelijk vind, aangezien het afgelegen en onbelangrijk is.
Het is me duidelijk dat de Herrezen Draak een zwak man is. Ik geloof dat ik, door zijn vertrouwen te winnen, kan worden verkozen tot volgende koning van Arad Doman. Ik wil graag dat u een bondgenootschap sluit met mij, niet met hem, en ik beloof u gunsten zodra ik koning ben. Ik...’
Graendal wuifde met haar hand, waarop hij ogenblikkelijk verstomde. Ze sloeg huiverend haar armen over elkaar, en de haren rezen haar te berge.
De Herrezen Draak had haar gevonden.
Hij had iemand naar haar toe gestuurd om haar af te leiden.
Hij dacht dat hij haar kon manipuleren.
Meteen weefde ze een Poort naar een van haar veiligste schuilplaatsen. Koele lucht zweefde op haar toe vanaf een plek in de wereld waar het ochtend was, niet vroeg in de avond. Ze kon beter voorzichtig zijn. Ze kon beter vluchten. En toch... Ze aarzelde. Hij moet hartzeer kennen... hij moet frustratie kennen... hij moet zielsnood kennen. Bezorg hem dat. Je zult worden beloond. Aran’gar was bij de Aes Sedai weggevlucht nadat ze zo dom was geweest anderen te laten bespeuren dat ze saidin geleidde. Ze werd nog altijd gestraft voor haar falen. Als Graendal nu vertrok – een kans liet liggen om Altor te dwarsbomen – zou zij dan ook op die wijze worden gestraft?
‘Wat moet dit voorstellen?’ vroeg Aran’gars stem op de gang. ‘Laat me erdoor, stelletje dwazen. Graendal? Wat doe je?’ Graendal siste zachtjes, sloot de Poort en herpakte zich. Ze knikte dat Aran’gar de kamer in mocht worden gelaten. De slanke vrouw stapte de drempel over en bekeek Ramshalan schattend. Graendal had die huisdieren niet naar haar toe moeten sturen; die zet had waarschijnlijk Aran’gars argwaan gewekt.
‘Altor heeft me gevonden,’ meldde Graendal kortaf. ‘Hij heeft deze kerel gestuurd om een “bondgenootschap” met me te sluiten, maar heeft hem niet verteld wie ik ben. Altor wil waarschijnlijk dat ik denk dat die man me per ongeluk heeft gevonden.’
Aran’gar tuitte haar lippen. ‘Dus je wilt vluchten? Weer wegvluchten van het middelpunt van alle opwinding?’
‘En dat zeg jij?’
‘Ik was omringd door vijanden. Vluchten was mijn enige mogelijkheid.’ Het klonk als iets wat ze had geoefend. Dat soort woorden waren een uitdaging. Aran’gar zou haar dienen. Misschien... ‘Kent die Aes Sedai van je Wilsdwang?’ Aran’gar haalde haar schouders op. ‘Ze is erin opgeleid. Ze is vrij vaardig.’
‘Haal haar op.’
Aran’gar trok haar wenkbrauw op, maar ze knikte deemoedig en verdween om de opdracht zelf uit te voeren; waarschijnlijk zodat ze tijd had om na te denken. Graendal stuurde een dienaar op pad om een duivenkooi te gaan halen. Hij kwam al met de vogel aan voordat Aran’gar terug was, en Graendal vormde met de Ware Kracht zorgvuldig – opnieuw genietend van het uitgelaten gevoel van het vasthouden ervan – een ingewikkelde weving van Geest. Wist ze nog hoe dit moest? Het was al zo lang geleden.
Ze legde de weving over de geest van de vogel. Haar zicht leek een sprong te maken. Binnen een tel zag ze twee beelden voor zich: de wereld zoals zij die zag en de schimmige versie ervan die de vogel zag. Als ze zich concentreerde, kon ze haar aandacht op het ene of het andere beeld richten.
Ze kreeg er pijn van in haar hoofd. Het zicht van een vogel was volslagen anders dan dat van een mens: ze had een veel groter gezichtsveld, en de kleuren waren zo fel dat ze bijna verblindend waren, maar het uitzicht was wazig en ze had moeite met het schatten van afstanden.
Ze stopte het zicht van de vogel achter in haar hoofd weg. Een duif sprong in het oog, maar het gebruik ervan was moeilijker dan bij een raaf of een rat, de voorkeursdieren van de Duistere. De weving werkte daar ook beter bij dan bij andere dieren. Hoewel, de meeste ondieren die voor de Duistere rondkeken, moesten zich allereerst weer bij hem melden voordat hij wist wat ze hadden gezien. Waarom dat was, wist ze niet; ze had de bijzonderheden van de wevingen met de Ware Kracht nooit helemaal begrepen. Niet zozeer als Agi-nor ze had begrepen, althans.
Aran’gar keerde terug met haar Aes Sedai, die er tegenwoordig steeds bedeesder uitzag. Ze maakte een diepe knicks voor Graendal en bleef toen in een onderdanige houding staan. Graendal verwijderde behoedzaam haar Wilsdwang van Ramshalan, waardoor hij verdoofd en gedesoriënteerd raakte.
‘Wat wilt u dat ik doe, Grote Vrouwe?’ vroeg Delana, met een blik op Aran’gar en toen weer op Graendal.
‘Wilsdwang,’ zei Graendal. ‘Zo ingewikkeld en doorwrocht als je het kunt maken.’
‘Wat moet het doen, Grote Vrouwe?’
‘Laat hem zichzelf blijven,’ beval Graendal, ‘maar verwijder alle herinneringen aan de gebeurtenissen hier. Vervang die door herinneringen aan een gesprek met een koopmansfamilie, waarin ze hem verzekeren zijn bondgenoten te zullen zijn. Voeg willekeurig nog een paar andere eisen toe; wat je maar te binnen schiet.’ Delana fronste haar voorhoofd, maar ze had geleerd de Uitverkorenen niet tegen te spreken. Graendal sloeg haar armen over elkaar en trommelde met haar vingers terwijl ze toekeek hoe de Aes Sedai werkte. Ze werd steeds zenuwachtiger. Altor wist waar ze was. Zou hij aanvallen? Nee, hij deed vrouwen geen kwaad. Dat gebrek van hem was belangrijk. Het betekende dat ze tijd had om te reageren. Toch? Hoe had hij haar naar dit paleis kunnen herleiden? Ze had haar sporen volmaakt verborgen. De enige onderdanen die ze uit het oog liet, zaten zo zwaar onder de Wilsdwang dat het hen zou doden als het werd verwijderd. Kon het zijn dat de Aes Sedai die hij om zich heen had – Nynaeve, de vrouw die begaafd was in Heling – in staat was geweest om Graendals wevingen te ondermijnen en doorgronden? Graendal had tijd nodig, en ze moest erachter zien te komen wat Altor wist. Als Nynaeve Almaeren de nodige vaardigheid had om Wilsdwang te lezen, dan was dat gevaarlijk. Graendal moest een vals spoor voor hem uitzetten, hem ophouden; daarom had ze ook aan Delana gevraagd om een dichte Wilsdwang op te leggen met vreemde voorwaarden erin.
Bezorg hem zielsnood. Dat kon Graendal wel. ‘Nu jij,’ zei ze tegen Aran’gar toen Delana klaar was. ‘Iets ingewikkelds. Ik wil dat Altor en zijn Aes Sedai de aanraking van een man in zijn geest vinden.’ Dat zou hen nog verder verwarren. Aran’gar haalde haar schouders op, maar deed wat haar gevraagd werd. Ze legde een dichte laag doorwrochte Wilsdwang over de geest van de ongelukkige Ramshalan. Hij had wel iets aantrekkelijks. Nam Altor aan dat ze hem als huisdier zou willen hebben? Herinnerde hij zich nog wel voldoende van zijn tijd als Lews Therin om dat over haar te weten? De verslagen over hoeveel hij nog van zijn oude leven wist waren tegenstrijdig, maar hij scheen zich er steeds meer van te herinneren. Dat baarde haar zorgen. Lews Therin had haar misschien kunnen volgen naar dit paleis. Ze had nooit verwacht dat Altor tot hetzelfde in staat zou zijn. Aran’gar was klaar.