Anne West
De vuurmagier
Een
Het plantje groeide.
Cyane was tot het uiterste geconcentreerd. In gedachten zag ze de kern van het plantje, waar de levenssappen naar de bladeren worden gestuurd. Haar hand lag om de groene steen in haar zwaard. Ze móést die stroming vasthouden.
Zweetdruppels parelden op haar voorhoofd. Ja, het plantje groeide. Ze verbeeldde het zich niet. ‘Het is me gelukt!’ riep ze.
Onmiddellijk was ze het beeld van het plantje kwijt. Haar concentratie was verdwenen.
Mekaron sloeg zijn armen over elkaar. ‘Wel twee centimeter. Geweldig hoor.’
Cyanes blijdschap verdween als sneeuw voor de zon. De voormalige watermagiër had de taak op zich genomen om haar te onderwijzen in de magische krachten van de twee diamanten in haar zwaard. Maar Mekaron was geen gemakkelijke leermeester. Zijn broer Meroboth, de vroegere aardmagiër, had de kracht niet Cyane te onderwijzen. Bovendien had hij er zijn handen vol aan om de groep veilig naar hun bestemming te brengen. Die bestemming was Melsaran, de vuurmagiër, de oudste van de drielingbroers.
Een paar uur geleden waren ze het gevaarlijke Dryadenmeer overgestoken. Ze stonden nu aan de voet van het Steengebergte, dat zowat het hele Rijk der Trollen in beslag nam.
Meroboth, Sirus en Mekaron hadden lang overlegd welke route ze het beste konden nemen. Ze wilden Melsaran zo snel mogelijk vinden. Helaas wist niemand waar hij precies was.
Bovendien kon het reisgezelschap niet zomaar rondtrekken. Naast de twee tovenaars en de Nudoorse zwaardvechter Sirus bestond Cyanes gezelschap uit Tiron, de vroegere stalknecht van Cyanes vader, haar gezelschapsdame Gondolin, de Fee Ikor, vroeger een van de twee meesterspionnen van de zwarte magiër, Ikors vriend Iss en Giffor, de opvliegende Dwerg die voor hun dieren en het magische zwaard zorgde. Een vreemdsoortig gezelschap, dat niet overal graag werd gezien.
Ze hadden besloten door het Steengebergte te reizen. Dit gebergte was verlaten nu de Trollen nagenoeg uitgestorven waren. Het handjevol dat nog over was, leefde in het Gebergte van Orgor in het noorden van het Rijk der Duisternis.
Het was echter onmogelijk over de bergen heen te gaan. Ze waren steil. Niemand was er ooit in geslaagd ze te beklimmen. Nee, ze moesten eronderdoor. Meroboth wist een doorgang. Op een groot, verlaten zandstrand, vlak bij de ingang, zouden ze de nacht doorbrengen, zodat ze de volgende dag het gangenstelsel van de Trollen konden betreden.
Cyane was blij dat Mekaron haar onder zijn hoede had genomen. Zijn lessen leidden haar af van het feit dat Tiron zich steeds vreemder gedroeg. Met een schuin oog keek ze naar de jongeman die zoveel voor haar betekende. Hij zat een eindje verderop op het strand. Met zijn ene hand hield hij de hanger van een ketting vast. Gek, die ketting was haar nooit opgevallen. Ze wist zeker dat hij die ketting nog niet had toen hij hen verliet om op zoek te gaan naar Dinang, de oudste zoon van Elfenkoning Orion.
Tiron negeerde Mekaron zo veel hij kon en ook dat vond ze erg vreemd. Ze dacht aan het eerste ogenblik dat de twee elkaar zagen. Het had geleken of Mekaron Tiron ergens van kende.
‘Magie is een vorm van geesteskracht,’ legde Mekaron haar uit. ‘Hoe sterker je wil, des te sterker je magie zal zijn. De diamanten geven hun eigenaar magische krachten. Het is aan hem te leren ermee om te gaan en om de magie uit te breiden. Onze training bij Delamar begon dan ook niet met het leren van allerlei leuke trucjes, maar met het sterken van onze wil.’
Bij dit verhaal zonk Cyane de moed in de schoenen.
Mekaron zag haar gezicht betrekken. ‘Er is een reden waarom jij uitgekozen bent, dame,’ zei hij streng.
‘Die reden is er inderdaad,’ kwam Meroboth tussenbeiden. In zijn ogen schitterden vonkjes. Hij legde zijn hand op Cyanes schouder. ‘Je had haar moeten zien, Mekaron, in Elfenland en bij de Varénen. Deze jonkvrouw staat haar mannetje, eh, ik bedoel vrouwtje.’ Hij stak zijn hand naar haar uit en trok haar overeind. ‘Als er iemand een sterke wil heeft, is zij het wel.’
Cyane glunderde bij deze woorden. Meroboth was de laatste dagen afstandelijk geweest, omdat hij het niet kon verkroppen dat Melsaran contact had gezocht met haar in plaats van met hem.
‘Het spijt me, meisje,’ vervolgde Meroboth op serieuzere toon. ‘Ik heb je onheus behandeld. Jij kunt er ook niets aan doen dat Melsaran rare streken uithaalt.’
Ze glimlachte.
‘Mooi, nu dat opgelost is, kunnen we misschien gaan slapen,’ stelde Mekaron voor. Lenig sprong hij op. Hij slenterde naar Ikor en Iss, die achteraf zaten. Gondolin, Sirus, Giffor en Tiron zaten samen rond een vuur.
Cyane ging bij het vuur liggen en rolde zich behaaglijk in een deken.
Ze werd wakker van een geluid dat ze niet thuis kon brengen. Het leken wel stenen die tegen elkaar ketsten en vervolgens met een doffe plof in het zand vielen. Ze schoot overeind.
Het begon net licht te worden. Ze was niet de enige die het vreemde geluid had gehoord. Ikor stond al overeind. Hij tuurde omhoog langs de bergwand. Cyane krabbelde op en volgde zijn blik.
De grillige punten van het Steengebergte waren hoog en steil. Op een richel stond een vreemd wezen. Het keek naar hen met twee roodgloeiende ogen. Zijn huid was helemaal behaard en het had zes poten. Het stond er op vier. De andere twee hield het dier dreigend voor zich. De grote vleugels op zijn rug waaierden langzaam heen en weer. Alsof het een kans afwachtte.
‘Wat is het?’ siste Cyane.
Ikor haalde zijn schouders op. Hij hield het wezen onafgebroken in de gaten.
Snel maakte Cyane de anderen wakker.
Mekaron hoefde maar één blik op het dier te werpen om de situatie in te schatten. ‘Magie, zwarte magie. Kijk eens naar je zwaard, Cyane.’
Ze haalde het wapen uit de schede op haar rug. De twee diamanten schitterden fel.
‘Laat dat altijd een waarschuwing voor je zijn,’ zei Mekaron.
‘Het is een Morf,’ meende Meroboth.
‘Ja, het is Ramart.’ Ikors koele woorden brachten een schok bij de anderen teweeg. Ramart was Ikors dienaar geweest. Hij werkte voor wie hem het meest betaalde. Toen hij in een gevecht bijna zijn been was kwijtgeraakt, had Ikor hem achtergelaten. Was dat afschuwelijke wezen op de bergwand de man die zo zwaargewond in Nudoria was achtergebleven?
‘Goh, niet alleen heeft de arts zijn been weten te redden. Hij heeft er voor de zekerheid ook nog een paar extra aan gezet,’ merkte Sirus op.
Ondanks alles moest Cyane lachen om de opmerking van de Nudoor.
‘Wat zou hij willen?’ vroeg Meroboth aan de Fee, die wederom zijn schouders ophaalde.
‘Hoe moet ik dat weten?’
Lang hoefden ze niet op antwoord te wachten. Met een ijzingwekkende kreet sprong Ramart van de rots. Even leek het of hij te pletter zou vallen. Toen sloeg hij zijn vleugels uit. Snel als een roofvogel dook hij met zes gespreide klauwen op zijn prooi af. Die prooi was Ikor.
Cyane was de eerste die het door had. ‘Kijk uit!’ gilde ze.
Met haar zwaard in de aanslag stoof ze op de Fee af. Ze voelde de sterke luchtverplaatsing toen het monster over haar heen schoot en met twee van zijn klauwen naar Ikor greep.
De Fee sloeg met zijn scherpe werpmes tegen een van de poten. Het dier krijste van pijn. Toch keerde het weer terug om tot een nieuwe aanval over te gaan. Met een krachtige slag van zijn poot wist het Ikor tegen de grond te werpen.
Ikor was nu hulpeloos, hoewel hij zijn mes nog stevig vasthield.
Cyane draaide zich om. Voor de derde keer viel Ramart aan.
Slechts drie mensen waren dichtbij genoeg om Ikor te hulp te schieten. Zijzelf zwaaide met haar zwaard. Het lukte haar enkele rake klappen uit te delen, die Ramart met veel gekrijs incasseerde. Iss was ook in de buurt, maar tot Cyanes verbazing deed Ramart krampachtige pogingen zo veel mogelijk bij de veerman uit de buurt te blijven. Liever nog liet hij zich verwonden door haar zwaard dan dat hij zich door Iss liet aanraken. Deze gedachte schoot slechts even door Cyanes hoofd, want haar aandacht werd getrokken door Tiron. Hij stond in een uitstekende positie om Ramart de genadeslag toe te dienen, maar hij hield zijn zwaard omlaag en deed geen moeite Ikor te helpen.