‘Wat zie je, Cyane?’ vroeg hij plotseling scherp.
Ze schrok op uit haar kleurige en onbezorgde gedachten. ‘Bloemen en herten en zo veel kleuren,’ mijmerde ze.
‘Ze hebben haar,’ zei Sindra.
Cyane had de plotselinge bezorgdheid van haar reisgezellen niet in de gaten. Verrukt keek ze om zich heen en bedacht hoe hemels het hier was. Nee, ze wilde niet meer weg. Ze trok aan de teugels van Horizon, zodat het dier moest stoppen. Met een diepe zucht en stralende ogen stapte ze van haar paard af. Ze kon het gras al aan haar voeten voelen. Ze hoefde alleen nog haar sandalen uit te doen. Dan zou ze hier tot in de eeuwigheid op blote voeten in dat heerlijke groen kunnen rondrennen zonder zich ooit nog zorgen te maken.
Ikor sprong van zijn paard af en rukte zijn waterkruik van het zadel. Hij schroefde de dop los. Behendig wierp hij het koude water in Cyanes gezicht.
‘Hé…’ sputterde ze. Proestend knipperde ze met haar ogen. Plotseling rilde ze van de kou. Ze keek boos naar de Fee op. ‘Waarom doe je dat nou?’
Ikor greep haar stevig bij de schouders en draaide haar met haar rug naar hem toe. ‘Wat zie je nu?’ vroeg hij dringend.
Haar ogen werden groot van verbazing. De prachtige oude bomen waren weg, nergens was ook maar een groen sprietje gras te bekennen. Bloemen en vogels zouden in deze omgeving niet kunnen bestaan. Ze hapte naar adem en staarde naar de doodse takken en de dorre grond die zich voor haar uitspreidde. ‘Het is weg,’ mompelde ze teleurgesteld.
‘Het is er nooit geweest,’ verbeterde Ikor haar grimmig.
De tranen sprongen haar in de ogen. Grauwe, dode bomen stonden overal om haar heen. Een beklemmende stilte overviel haar. Ze voelde de hevige sensatie van een groot verlies. Ze draaide zich om naar Ikor. ‘Waar is het gebleven?’ vroeg ze.
‘Het bestond alleen in je gedachten, Cyane. Laat het gaan.’
Sindra legde een hand op zijn arm. ‘Ze begrijpt het niet.’
Ikor liet Cyane los en Sindra sloeg een arm om haar heen.
‘Het was zo mooi,’ snikte Cyane. ‘Ik wilde er blijven. Het was zo rustig en vredig. Ik hoefde me nooit meer zorgen te maken.’
‘Het was zinsbegoocheling, Cyane. Het werk van de Tangen. Zo houden ze soms weken mensen in hun bos gevangen,’ vertelde Sindra rustig. ‘Mensen die dan gelukkig en tevreden door dit doodse woud zwerven.’
‘Maar dat is afschuwelijk.’ Plotseling schaamde ze zich voor haar tranen.
‘Het is hun vorm van vermaak,’ zei Sindra en ze streelde haar haren.
Beschaamd keek Cyane naar Ikor, die zijn zwarte ogen constant op haar gericht hield. ‘Waarom hebben ze geen vat op jullie?’
‘Als je het een keer hebt meegemaakt, ben je immuun, om het zo maar eens te noemen,’ legde Sindra uit. ‘Zie het maar als een soort van kinderziekte.’
‘En Iss dan?’ Ze wist dat de mismaakte veerman, die alles vanaf een afstandje had gadegeslagen, ook nog nooit voet had gezet in het Woud der Tangen.
‘Met Iss ligt het allemaal wat anders,’ zei Sindra. ‘Breek jij daar je hoofd maar niet over.’
Dit antwoord bevreemdde haar. Ze voelde instinctief dat Sindra haar bewust op een afstand hield wat Iss betrof.
‘We moeten verder,’ zei Ikor.
Cyane was te beduusd om nog verder te vragen. Met een onwerkelijk gevoel besteeg ze Horizon. Het was net alsof ze ruw uit een prachtige droom was ontwaakt. Een droom die ze niet los kon laten. Ze voelde zich suf, maar ze schaamde zich ook voor haar tranen, die ze niet kon verklaren.
Iss knikte haar bemoedigend toe. Waarom had hij niet hetzelfde ervaren als zij? Haar ogen gleden over het doodse landschap. Hoe had ze dit als een paradijs kunnen beschouwen? De Tangen hadden onbeschaamd met haar geest gespeeld. Weerloos was ze geweest. Ze had niets in de gaten gehad. Had ze dan zo’n zwakke persoonlijkheid? Ze had toch echt geloofd dat ze sterker was geworden de afgelopen tijd. Ze had al zoveel meegemaakt. Of was het iets anders dat ervoor had gezorgd dat zij en niet Iss het slachtoffer was geworden van de bosgeesten?
De veerman kwam onverwachts naast haar rijden. ‘Je moet er niet over nadenken,’ zei hij.
‘Ik begrijp het niet,’ zei Cyane.
‘Het piekeren over mijn lot heeft me niet gemaakt tot wat ik nu ben,’ zei Iss.
Ze glimlachte voor het eerst sinds haar bizarre ervaring. Hoe kon het toch dat deze man, die van zijn leven nog nooit een schoolbank had gezien, zo wijs was? Hij had gelijk. Ze moest het loslaten. Met piekeren kwam ze nergens. Het was gebeurd. En als Iss de verschrikkelijke ervaringen uit zijn jeugd had weten te overwinnen, dan kon zij toch zeker wel dit kleine incident vergeten? Haar oude vechtlust kwam boven en ze voelde zich beter. Ze knikte de man naast haar dankbaar toe. Samen reden ze Ikor en Sindra achterna.
Tien
Het dorre bos begon minder dicht te worden en tussen de boomstammen door zag Cyane al snel de contouren van een stad opdoemen. Haar hart klopte in haar keel. Dat moest Néfer aTang zijn, de tweede stad van het Rijk.
Ikor reed stoïcijns door. Hij was wel zeker van zijn zaak.
‘Hij weet wat hij doet,’ zei Iss. ‘Ikor weet als geen ander hoe hij angst moet uitspelen.’
Bezorgd staarde Cyane naar de stad.
Néfer aTang was een grote ommuurde vesting in de dorre omgeving van het woud waar ze haar naam aan te danken had. De muur was opgebouwd uit ruw gevormde rotsblokken. Het leek onregelmatig en haastig neergezet.
Plotseling hapte Cyane naar adem. De stad stond in brand. Kolommen van vuur schoten de lucht in, grillig en dansend. Vlammen verzwolgen de gebouwen. Het gekrijs van talloze opgesloten inwoners galmde in haar oren. Doodsangst lag als een deken om haar heen. De fel oplaaiende rook ontnam haar het zicht. Het kronkelde en vervormde tot een gelaat. Haar ogen werden groot. Het was het gezicht van Melsaran, vragend, smekend bijna. Ze greep haar zwaard. De twee diamanten schitterden fel. Het was magie. Cyane probeerde rustig te worden.
De anderen hadden niets door en reden naar de muur. In de muur was een houten poort, die openstond. Twee poortwachters stonden ernaast. Zonder aarzelen reed Ikor naar hen toe. Cyane knipperde met haar ogen. Het visioen was weg. Angstig klopte haar hart. Was Melsaran nog veilig?
Ikor hield achteloos een werpmes in een van zijn handen. Toen de twee wachters hem herkenden, sprongen ze onmiddellijk naar voren en hielden het gezelschap tegen.
‘Jij bent niet welkom hier,’ bitste een van de wachters.
‘Wegwezen,’ siste Ikor met samengeperste lippen. ‘Je staat in mijn weg.’
Angst gleed over het gezicht van de wachters. Onzeker keken ze elkaar aan.
‘En zeg tegen Adanar dat hij zal boeten voor de leugens die hij over mij verspreid heeft.’ Ikor hield de wachters veelbetekenend het blinkende werpmes voor.
‘Maar…’ begon een van de wachters.
‘Ik had dit mes voor Adanar bestemd,’ zei Ikor onverschillig. ‘Maar ik kan me natuurlijk nog altijd bedenken.’
Meer aanmoediging hadden de wachters niet nodig. Net als Cyane beseften ze meteen dat Ikor niet zou aarzelen het wapen te gebruiken. En als ze hem werkelijk kenden, wisten ze ook dat hij nooit miste. De wachters waren niet van plan met hun leven te spelen. Hun loyaliteit aan Adanar ging niet zo ver. Ook zijn macht was uiteindelijk gebaseerd op angst. Ze stapten opzij en lieten het gezelschap de stad binnengaan. Ze zag de opluchting op hun gezichten. Ze hadden de ontmoeting met Ikor overleefd. Het maakte hen niet zo veel uit of hij nu wel of niet overgelopen was.