Het was Iss, die haar beslist tegenhield. ‘Laat Ikor met rust,’ zei hij.
Verbaasd hield ze in. Het was wonderlijk hoe snel de veerman, die toch een groot deel van zijn leven alleen had doorgebracht, een situatie wist in te schatten. ‘Hij is verschrikkelijk,’ brieste ze nog steeds geërgerd. ‘Jij ziet het toch ook? Hij is jouw vriend.’
‘Nee, Geronimo is mijn vriend,’ weerlegde Iss. ‘Met Ikor heb ik niets te maken.’
Cyane, die steeds meer moeite kreeg dat onderscheid te maken, begreep nauwelijks hoe hij dat zo helder kon zien. Plotseling zuchtte ze moedeloos. Het had ook geen zin daar een poging toe te doen. Ikor was ongrijpbaar. ‘Misschien had hij gelijk,’ zei ze zachtjes voor zich uit. Ze dacht aan een gesprek dat ze ooit, het leek eeuwen geleden, met Ikor had gevoerd. ‘Misschien is Geronimo inderdaad wel dood.’
Iss schudde zijn hoofd. ‘Als ik dat zou geloven, zou ik hier niet zijn.’
‘Nee?’ Ze keek hem vragend aan. Ze had altijd gedacht dat Iss’ loyaliteit ook voor Ikor gold.
‘Het waren koele, berekenende wezens als Ikor die mij mijn leven hebben afgenomen,’ zei Iss.
‘En het was Geronimo, die je je leven heeft teruggegeven,’ zei Cyane begrijpend. ‘Hoe weet je dat hij er nog is?’
‘Omdat ik Geronimo beter ken dan wie dan ook. Hij is er nog, Cyane, maar hij heeft het moeilijk.’ Weer was er die bezorgde blik.
Sindra en Fabian hadden hen inmiddels ingehaald. ‘Wat had jij opeens?’ vroeg Sindra verontwaardigd. ‘Je houdt hem toch niet bij.’
Cyane besloot dat de anderen niets hoefden te weten van haar ergernissen en angsten. ‘Ach, ik kon het toch proberen?’,
Sindra begon te lachen. ‘Plotseling zag ik je weer als kind toen je met Tiron door de velden reed. Ik had vaak de grootste moeite jullie bij te houden.’
De naam Tiron dompelde Cyane in stilzwijgen. Iss reed met Fabian vooruit en Sindra bleef naast haar. ‘Is alles goed met je?’ vroeg ze.
‘Ik dacht aan Tiron,’ zei Cyane.
‘Ach ja, Tiron,’ mompelde Sindra, ‘aparte jongen.’
‘Waarom zeg je dat?’ Cyane keek haar onaangenaam verrast aan. De toon waarop Sindra de opmerking had gemaakt, beviel haar niet.
Sindra haalde haar schouders op. ‘Omdat hij dat is, neem ik aan.’
Cyane voelde zich in de verdediging gedrukt. ‘Hij is altijd goed voor me geweest en hij is echt heel aardig. Je moet hem leren kennen.’
‘O? Ken jij hem dan zo goed?’
Cyane was geschokt. Waarom vroeg Sindra haar dit soort dingen? Maar de vrouw van de vuurmagiër deed net alsof ze Cyanes afweer niet merkte. Zoals altijd zei ze precies wat ze dacht. ‘Heb jij je nooit afgevraagd waar hij vandaan komt?’ vroeg ze. ‘Want als je er goed over nadenkt, is het natuurlijk een belachelijk verhaal dat hij op een dag zo bij Meroboth kwam aanwaaien. Het verbaast me dat hij nooit onderzoek naar Tirons achtergrond heeft gedaan. En dan die lange periode na de komst van Gondolin. Enig idee waar hij toen heeft uitgehangen? Vast niet.’
De tranen sprongen Cyane in de ogen. Ze vond de insinuaties van Sindra vreselijk, maar ergens begon het te knagen. Want vaag rees het besef dat ze gelijk had. Het verleden van Tiron was in nevelen gehuld. Sindra had precies datgene blootgelegd waar zij eigenlijk niet aan wilde denken. Maar Cyane was in een opstandige bui. Ze gunde Sindra het gelijk gewoon niet. Ze had al te veel moeten slikken vandaag. ‘Tiron is een vriend van Meroboth,’ zei ze waardig, ‘Dat is genoeg voor mij, dus dat zou zeker genoeg moeten zijn voor jou.’
Als Sindra al overbluft was, liet ze het niet merken. Ze glimlachte en legde haar hand op Cyanes arm. ‘Als jij van iemand houdt dan doe je dat onvoorwaardelijk, hè?’ zei ze.
Cyane werd vuurrood bij deze woorden. Naarstig zocht ze naar een antwoord, dat ze niet kon vinden.
‘Ik bedoelde er niets mee, meisje,’ zei Sindra. ‘Ik vind het een geweldige eigenschap. Ik hoop alleen dat je hierin niet teleurgesteld wordt. Er is iets met die jongen, dat moet je toch gemerkt hebben.’
Cyane knikte. Natuurlijk had ze dingen aan Tiron gemerkt. De eerste ontmoeting met Mekaron stond haar nog helder voor de geest. Tiron had zich vreemd gedragen. Vaak had ze zich afgevraagd wat hij toen had bedoeld. Ook de confrontatie met Ikor in het Steengebergte was haar bijgebleven. Tiron vertrouwde Ikor niet, maar de Fee was er ook van overtuigd dat Tiron iets te verbergen had. En nee, ze wist bijna niets van hem. Ze wist niet wie zijn ouders waren, waar hij vandaan kwam, waarom hij van huis was weggelopen en waar hij naartoe was gegaan toen Gondolin naar het kasteel kwam. Meroboth vertrouwde hem onvoorwaardelijk. Het was haar echter in de loop van de tijd wel duidelijk geworden dat de oude aardmagiër net zoveel van Tiron wist als zijzelf. En dat was bitter weinig.
In gedachten verzonken reed ze verder door Néfer a Tang. Ze had nauwelijks aandacht voor haar omgeving. Opeens stond ze voor de stadspoorten. Ikor wachtte hen daar op.
‘We gaan naar mijn paleis,’ kondigde hij aan. ‘Dat ligt maar een halve dag reizen van het paleis van Adanar. Vandaaruit kunnen we Melsaran bevrijden.’
‘Dus dat ben je van plan.’ Fabian keek weifelend naar de Fee. ‘Je wilt Adanars machtigste troef van hem afnemen.’
Ikor wierp Fabian een ijzige blik toe. ‘Ach, het spijt me toch zo dat dat jou niet aanstaat.’
‘Het zal je niet lukken,’ zei Fabian. Het was de eerste keer dat Cyane de Elf een poging zag doen om tegen Ikor in te gaan.
‘O ja, hoor. Dat lukt me wel,’ zei Ikor koel. ‘Met jouw hulp.’
Fabian haalde zijn schouders op. ‘Ik heb niets meer te verliezen.’
‘Je hebt je leven nog.’
Cyane haatte Ikor voor die zo onverschillig uitgesproken woorden. Ze leken Fabian echter niet te raken.
Zwijgend reden ze de poort door, de dorre uitlopers van het Woud der Tangen in. Ze reden naar het westen in de richting van het Meer van Tagalet. Al snel hoorde Cyane het gebulder van de Zwarte Rivier. Ze zouden de loop van het water volgen tot Ikors paleis. Ingespannen tuurde ze naar de overkant. Daar lag Akonia, haar thuisland. Ooit hadden ze daar aan de waterkant gelopen, vlak nadat ze Varénia hadden verlaten. Ikor had zich toen net bij hen gevoegd. Het leek al een eeuwigheid geleden. Er was inmiddels zoveel gebeurd. Ze zuchtte weemoedig. Soms was het alsof ze een heel ander meisje was geworden. Ze was veranderd. Haar jeugd op het kasteel van haar ouders leek slechts een droom. Ze was een kind, toen. Dat voelde ze zich al lang niet meer. Een zware last drukte op haar schouders en ze kon alleen maar hopen dat ze sterk genoeg was om de last te dragen.
Het begon er nu op aan te komen, hier in het Rijk der Duisternis. Tot voor kort had ze nog steun gehad van Sirus, Meroboth en Tiron, maar nu voelde ze zich alleen. Sindra was warm en hartelijk maar ook scherp en confronterend. Met een stekelig humeur bedacht Cyane dat het leven een stuk makkelijker was geweest als Sindra een kat was gebleven. Van Ikor voelde ze zich verder verwijderd dan ooit. Hij was voor hen allemaal onbereikbaar. Iss leek haar wel te begrijpen, maar zijn prioriteit lag bij Geronimo en dat kon ze hem niet kwalijk nemen. Hij bleef moeilijk te peilen. Het was haar niet duidelijk waarom Ikor hem per se mee wilde hebben.
Stilletjes reed ze achter het gezelschap aan. Ikor weigerde een rustpauze in te lassen, want hij wilde voor de nacht viel bij zijn paleis zijn. De dagen waren hier kort, dus zoveel tijd hadden ze niet. Al rijdend aten ze van het heerlijke eten dat Tubol voor zijn meester had bereid. Het ontroerde Cyane om te zien hoe zorgvuldig hij alles had klaargemaakt en ingepakt. De tocht viel de oudere Fabian zwaar. Ondanks haar afkeer van zijn houding, had Cyane diep medelijden met hem.