Выбрать главу

Ondanks alles had ze diep medelijden met hem, al begreep ze hem net zomin ze als Ikor of Geronimo begreep.

En dan Melsaran. Hij had haar hulp nodig. Zijn noodkreet bleef maar door haar hoofd spoken. Kon ze maar iets voor hem doen.

Met een diepe zucht stond ze op. Ze wilde niet meer nadenken, daar werd ze gek van. Ze was bijna in staat om zich net als Fabian willoos mee te laten voeren door diegenen die sterker waren dan zij. Dat zou het leven in ieder geval een stuk eenvoudiger maken. Ze greep haar zwaard en liep naar een kom water die op de tafel stond. Haar hand gleed naar de blauwe diamant. Het water moest bewegen. Al die miljarden moleculen die het water vormden, moesten doen wat zij wilde. Ze legde ze haar wil op. Stuurde hen in de richting die zij wilde. Het lukte. Verheugd keek Cyane naar de kom. De glimlach gleed van haar gezicht. Het water was geen water meer, maar een doorzichtige, stroperige massa.

‘Stomme magie!’ foeterde Cyane. Ze smeet de kom in een hoek en sloeg de slaapkamerdeur hard achter zich dicht.

Dertien

De volgende ochtend was Cyane de laatste die zich in de woonkamer meldde.

‘Goedemorgen, slaapkop,’ plaagde Sindra haar luchtig. ‘Je zou haast denken dat je de hele nacht op stap bent geweest.’

Cyane kleurde bij deze woorden en wierp een vlugge blik op Ikor, die tegen de deur geleund stond. Onverschillig keek hij langs haar heen. Ze zuchtte. Het werd ongetwijfeld een lange dag.

Geluidloos schoof ze naast Fabian aan tafel en at haastig een stuk brood. Niets wees erop dat hij zich haar aanwezigheid van de vorige avond nog herinnerde. Het viel haar op dat hij zijn ontbijt niet had aangeraakt.

‘Vandaag gaan we Melsaran bevrijden,’ kondigde Ikor aan op een toon die geen tegenspraak duldde.

Sindra was niet onder de indruk van Ikors houding. ‘Heb je al een plan om langs de Wachters van Garmera te komen?’ vroeg ze.

‘Natuurlijk heb ik dat.’ Ikor wierp een veelbetekenende blik op Fabian.

Alleen Cyane zag de doodsangst in zijn blauwe ogen. Ze gruwde van Ikor. Natuurlijk had Fabian hem iets vreselijks aangedaan, maar was het nodig de oude man zo veel angst aan te jagen?

‘Iss zal de paarden nu wel opgezadeld hebben,’ zei Ikor. ‘We kunnen gaan.’ Hij ging hen voor naar de binnenplaats waar Iss inderdaad klaarstond met de paarden en Miran.

Cyane besteeg Horizon en volgde Ikor door de poort naar buiten. Hij sloot de poort zorgvuldig en leidde hen weg van zijn thuis. Ze trokken naar het noorden. Het werd steeds schemeriger.

‘In het uiterste noorden van het Rijk der Duisternis is het altijd nacht,’ vertelde Sindra, die naast haar kwam rijden. ‘Bij het paleis van Adanar is het maar een paar uur licht.’

‘We zijn de Wachters van Garmera?’ vroeg Cyane.

Sindra haalde haar schouders op. ‘Ik ken ze alleen van verhalen. Ze schijnen vreselijk te zijn.’

‘Hoe kan Fabian ons dan helpen?’

‘Wat kan mij dat schelen? Als hij ons maar helpt. Mijn man heeft lang genoeg vastgezeten.’ Cyane kon Sindra’s houding wel begrijpen, maar ze maakte zich steeds meer zorgen over het lot van Fabian.

Ze reden over een kale grasvlakte waar lang gras wuifde in een koele wind. In de verte lagen de scherpe toppen van een bergketen. Ze leken op grote zwarte monsters in de aanhoudende schemering. Uren reden ze voort. De bergen kwamen steeds dichterbij en Cyane zag dat ze een grote rotsformatie vormden. Alsof de een of andere god hem schijnbaar argeloos in dit vlakke landschap had neergezet. Halverwege de middag stond het gezelschap aan de voet van het gebergte. De schemering was toegenomen, waardoor het gesteente bijna zwart kleurde.

Cyane tuurde omhoog langs de steile wand. Hoe moesten ze hieroverheen? Ze was zo met dat vraagstuk bezig dat ze de warme gloed op haar rug in eerste instantie niet voelde. Het was Sindra die haar erop attent maakte. ‘Meisje, kijk eens naar je zwaard.’

Cyane haalde het wapen uit de schede. De beide diamanten schitterden oogverblindend. Ze dacht aan de andere keren dat de diamanten zo hadden gestraald. Hier was magie. Het kon niets anders zijn dan zwarte magie.

Ikor draaide zich naar hen om. ‘Achter deze keten ligt het paleis van Adanar. Ik hoop dat jullie er klaar voor zijn.’

Vragend keek Cyane Sindra aan, maar zij schudde haar hoofd ten teken dat ze niet wist waar hij het over had. Ikor sprong lenig van zijn paard af en liep naar voren. Vlak bij de rotsformatie, die als een steile muur de lucht in schoot, hield hij stil. Toen riep hij met een krachtige stem: ‘Ik wens mij toegang te verschaffen tot het paleis van Adanar.’

Het gerommel begon als een ver onweer en werd snel luider: een oorverdovend donker geluid alsof de hele bergketen in beweging kwam. Cyane zag tot haar afschuw dat dat ook inderdaad het geval was. De rots bewoog. Hoewel het in eerste instantie een egale zwarte massa had geleken, ontstonden er afzonderlijke grote stenen die bewogen. Ze stapelden zich op elkaar en naast elkaar en vervormden weer.

Vol ongeloof staarde iedereen naar het spektakel. Alleen Ikor was niet onder de indruk. Hij had het ongetwijfeld vaker gezien. Het bouwwerk dat de stenen uit zichzelf vormden, was zo groot dat Cyane in eerste instantie niet doorhad wat het voorstelde. Naarmate het geraas luider werd en de onregelmatig gevormde blokken met luide bonken op elkaar terechtkwamen, drong het pijnlijk tot haar door wat zichzelf daar schiep. Het was geen bouwwerk. Het waren twee gigantische wezens waarbij zelfs de Gnoom Nargar een kabouter leek. Vier poten van wankele rotsblokken blokkeerden de weg. De lichamen waren gevormd uit een enorm stuk steen. Blokken die armen voorstelden, slingerden langs de lijven en lieten kleinere stukken steen vallen. Ze ploften met doffe geluiden rond de reizigers neer. Het was een wonder dat ze nog niet geraakt waren. De koppen van de kolossen hadden geen gezicht, geen ogen of andere zintuigen die erop duidden dat ze hen waar konden nemen. Wankelend maar dreigend blokkeerde het tweetal de weg. Het geraas nam af en maakte plaats voor een bijna oorverdovende stilte, die alleen werd onderbroken door het ploffen van stenen in het zand. Toen klonk er uit het niets een zware, lage stem: ‘Wie waagt het de Wachters van Garmera te storen?’

Ikor, die aan de voeten van de wachters meer weg had van een insect dan van een beruchte meesterspion, antwoordde zonder aarzelen: ‘Ik, Ikor.’

Bevreesd keek Cyane naar de stenen gevaarten. Was het verbeelding of boog een van hen licht zijn enorme kop om te zien waar die stem vandaan kwam?

Een andere stem klonk nu, minder zwaar dan de eerste. ‘Ikor,Tronadors meesterspion.’

‘De man zonder verleden,’ zei de eerste.

‘Maar met een toekomst die hij niet onder ogen wil zien.’

De twee stemmen kwamen niet van de monsters, maar leken zich in de duistere lucht eromheen te bevinden.

‘In één lichaam kan maar één geest wonen,’ sprak de tweede stem.

Voor het eerst zag Cyane hoe Ikor ineenkromp, heel even maar. Toen richtte hij zich fier weer op.

‘Wat wenst Ikor van onze meester?’ zei de eerste stem.

‘Ik wil toegang tot zijn paleis.’

‘Ikor is niet welkom in het paleis,’ zei de tweede stem.

‘Ikor heeft onze meester verraden.’

De Fee zuchtte geërgerd. ‘Bedenk toch eens wat origineels, Adanar,’ siste hij tussen zijn tanden.

Verbijsterd vroeg Cyane zich af of hij dan echt nergens bang voor was.

Ikor wenkte Fabian. De oude Elf beefde van top tot teen toen hij langzaam naar voren kwam.

‘Hopelijk ben jij wel welkom, Fabian.’ Ikor boog licht en liep naar achteren. Hij overlegde zachtjes met Iss terwijl Fabian bibberend voor de Wachters van Garmera stond.

De Elf keek omhoog en schraapte zijn keel. ‘Ik wens mij toegang te verschaffen tot het paleis van Adanar,’ zei hij onzeker.