‘Tiron!’ schreeuwde Cyane, terwijl ze met een laatste krachtsinspanning opnieuw probeerde Ramart weg te slaan. Tevergeefs.
Met een triomfantelijke kreet stortte het wezen zich op Ikor. Zes klauwen sloten zich om diens magere lichaam.
Cyane rende naar Ramart toe en hakte op hem in. Haar pogingen hadden geen effect. De adrenaline stroomde door haar lichaam. Snel keek ze naar het mos op de plaats waar de Morf gevallen was. Ze kon de structuren onderscheiden. Sappen stroomden door de groene vezels. Ze sloot haar ogen en concentreerde zich.
Plotseling begon Ramart te schreeuwen, luid en intens. Als door de bliksem getroffen liet hij Ikor los en viel stuiptrekkend op de grond. Zijn lichaam vertoonde vreemde, bewegende bobbels, die zich een weg naar buiten zochten. De huid scheurde. Een korst van mos schoot omhoog, vol rood vocht.
Ramart gilde en tierde. Hulpeloos rolde hij door het zand. Zijn dierlijke vormen vervaagden. De zes poten verdwenen in het lijf, dat meer en meer de vorm aannam van een mens. Maar dan een mens met onnatuurlijke uitsteeksels. Schuim stond op zijn mond. Hij smeekte voor zijn leven terwijl het mos hem verscheurde.
‘Cyane, stop,’ klonk plotseling de stem van Mekaron.
Hijgend opende ze haar ogen.
Het mos hield op met groeien, maar ook een onkundig oog kon zien dat het leven van Ramart niet meer te redden was. Verbijsterd staarde ze naar hem. Had zij dat gedaan?
Meroboth stormde onmiddellijk op hem af. ‘Is dat je dank, vuile rat,’ siste hij tegen de van pijn kronkelende man.
Ikor kwam langzaam overeind en sloeg het stof van zijn fluweelbruine mantel. Minachtend keek hij neer op zijn voormalige knecht. ‘Het was je om mij te doen, nietwaar, Ramart?’
‘Adanar zou me belonen voor jouw dood,’ stamelde Ramart moeizaam.
‘Ach, natuurlijk. Adanar.’ Ikors stem klonk kil en venijnig. ‘Hopelijk was die beloning dit waard.’
Cyane wilde naar de Morf toe lopen maar Mekaron hield haar tegen. Ramarts ogen braken. Met een golf bloed blies hij zijn laatste adem uit.
Onaangedaan wenkte Meroboth Giffor. ‘Zou je even een kuil voor hem willen graven?’
Misselijk en trillend van spanning liep Cyane weg van het lijk dat overwoekerd was door mos. Het was de magie van de groene diamant die Ikor het leven had gered. Zij had de diamant laten werken. Ze wilde het, ze wilde dat Ramart gedood werd. Ze ging op een groot rotsblok zitten en verborg haar gezicht in haar handen.
Mekaron kwam naast haar zitten. ‘Als jij hem niet had gedood, had hij jou en Ikor vermoord,’ zei hij.
Ze knikte. Ze wist dat ze geen keus had gehad.
‘Eén ding weten we nu in ieder geval zeker,’ zei Mekaron met een lach in zijn stem. ‘Jouw wil is sterk genoeg.’
Cyane glimlachte beverig.
‘Maar jongedame, je moet je wil onder controle krijgen. Je kunt niet steeds je magie inzetten tegen de zwarte magie zonder dat daardoor de krachten van de diamanten afnemen.’
Weer knikte ze. Ze had nergens aan gedacht toen ze het mos liet groeien. Ze wilde alleen Ikors leven redden. Ze keek op naar de Fee. Hij knikte haar toe. Meer dankbaarheid hoefde ze van hem niet te verwachten.
Giffor begroef Ramart snel. Alleen een hoop zand markeerde zijn laatste rustplaats. Zwijgend stond iedereen bij het graf. Opluchting overheerste. De Morf had een gevaarlijk staaltje van zwarte magie laten zien. Hij kon zich in een enorm monster veranderen. Dat beangstigde iedereen. Waartoe was Adanar, de oppermachtige meesterspion van de zwarte magiër, nog meer in staat?
Cyanes hoofd stond naar heel iets anders, iets verontrustenders. Waarom had Tiron haar niet geholpen? Hij had daar maar gestaan en geen hand uitgestoken om Ikor te redden. Het leek erop dat hij wachtte tot het te laat was en Ikor dood aan zijn voeten lag. Ze rilde. Wat bezielde hem? Waarom deed hij zo?
‘We moeten gaan,’ zei Meroboth. ‘Als Ramart ons wist te vinden, weet Adanar het waarschijnlijk ook.’
Iss, Giffor en Sirus liepen naar het schip van de veerman dat iets verderop lag afgemeerd. Het schip was waardeloos geworden. Iss zou nooit meer veilig de oversteek kunnen maken, omdat hij een Fee over het meer had gezet. Met deze daad had hij de monsters in het Dryadenmeer tegen zich gekeerd.
De drie rukten enkele smalle planken los die ze konden gebruiken als fakkel. Het hout werd aangestoken en het kampvuur gedoofd. Met zijn allen liepen ze naar de ingang van de grot die hen het Steengebergte in leidde.
Meroboth was de eerste die naar binnen liep. Cyane volgde hem met haar paard Horizon aan de teugel. Ze kwamen in een hoge, smalle gang. Water sijpelde over de vloer. In lang vervlogen tijden had het deze gang uitgesleten. Nu was het niet meer dan een miezerig stroompje dat zich over de onregelmatige bodem een weg zocht. Het spoelde niet eens over hun voeten. Het water maakte de vloer echter glibberig. Niemand waagde het zijn rijdier te bestijgen. De hoeven van de paarden kletterden op de bodem en het geluid weerkaatste tegen de wanden. De fakkels wierpen grillige schaduwen vooruit.
Twee
Ze vorderden langzaam over het onregelmatige oppervlak. Eindelijk kwamen ze uit in een kleine grot.
Meroboth scheen met zijn fakkel rond. Opeens hield hij zijn adem in. Cyane volgde zijn blik en zag waar de oude man zo van was geschrokken. Met een kreet wendde ze haar gezicht af. Op de grond lagen talloze botten en schedels. De anderen snelden op haar gil de grot in.
Sirus kwam naar voren en bekeek de skeletten nauwkeurig. ‘Rustig maar,’ zei hij. ‘De meeste zijn van dieren. Een enkele schedel is van een Trol. Ze zijn hoe dan ook al heel oud.’
‘Misschien is dit een oude grafkelder,’ opperde Mekaron. ‘De Trollen konden hun doden hier niet begraven, daarvoor is de grond te hard.’
‘Dat zou best kunnen,’ zei Meroboth. Iets in zijn stem deed Cyane opkijken. Het leek of de oude man er niet helemaal gerust op was. Alsof hij iets vermoedde wat hij niet uit durfde te spreken. Waar dacht hij werkelijk aan?
‘Laten we maar verder gaan.’
Ze liepen de grot uit en een nieuwe lange gang in. Deze gang was erg breed. Aan de zijkant waren door de eeuwen heen grillige druipsteenformaties gegroeid. Er waren hier geen tekenen van een beschaving.
Cyane verloor haar richtinggevoel in het donker. Ze hoopte dat Meroboth wist waar ze heen moesten. Na een zoveelste bocht splitste de gang zich opeens. Meroboth bleef voor de twee gangen stilstaan.
‘Wat nu?’ vroeg Sirus.
Meroboth aarzelde, ‘Tja.’
‘Jij weet de weg toch hier?’ vroeg Mekaron.
‘Eh… nou,’ begon Meroboth.
Sirus en Mekaron keken hem ongelovig aan.
‘Niet precies,’ gaf Meroboth toe.
‘Wat bedoel je met “niet precies”?’ informeerde Mekaron.
‘Nou, kijk,’ zei Meroboth. ‘Ik ben hier nog nooit geweest.’
‘Wat!’ riep Mekaron uit.
‘Maar je wist de ingang,’ voegde Sirus daaraan toe.
‘Daar had Vélar me ooit eens over verteld,’ bekende Meroboth.
‘O, en wat dacht je toen: we komen misschien wel een aardige Trol tegen die zo vriendelijk is ons de weg te wijzen?’
Meroboth wierp een boze blik op zijn broer. ‘Ik had niet veel keus, dankzij jou, als ik het me goed herinner,’ beet hij hem toe. ‘We konden niet door het Feeënrijk omdat je vriendje daar gezocht wordt.’ De oude man wees koeltjes naar Iss, die met Ikor achteraf stond. ‘En met ons beladen groepje kan ik onmogelijk door Elfenland trekken, want dan heeft Wananka meteen weer een burgeroorlog in haar rijk. Maar misschien had jij een beter idee gehad?’
Als twee kemphanen stonden de broers tegenover elkaar.
‘Ik dacht dat…’ begon Mekaron.
Een knal alsof er een onweersbui pal boven hen hing, onderbrak zijn betoog. Een kolom van vuur schoot uit het niets omhoog in de linkergang. Vlammen als zonnestralen schoten naar de wanden en belemmerden zo de doorgang. In de vlammen waren vaag de contouren van een langgerekt gezicht zichtbaar. De ogen waren gesloten, de mond een lijn als een liniaal.