Выбрать главу

‘Je zult met hem moeten leren leven.’ Melsaran stond langzaam op van de sofa en liep naar de Fee toe.

‘Dat kan ik niet,’ zei Geronimo zacht. ‘Ik heb een monster gecreëerd, Melsaran.’

‘Je hebt een effectief wapen geschapen,’ weerlegde de magiër. ‘Zonder Ikor waren we nooit zover gekomen en dat weet je heel goed. In deze strijd is alles geoorloofd.’

‘Maar [ij hoeft niet met hem te leven. Ik wel.’

‘Als dit alles voorbij is, kun je Ikor laten gaan,’ zei Melsaran.

Geronimo keek weer naar buiten. ‘Hoe kan ik iets laten gaan wat een deel van mij is geworden?’

Melsaran zweeg. Cyane wist dat ook hij geen antwoord had op het verschrikkelijke dilemma van Geronimo.

Toen de Fee zich omdraaide was zijn blik verhard. Geronimo had plaatsgemaakt voor Ikor. ‘Ik zal naar je broer op zoek gaan,’ zei Ikor koel en zakelijk.

‘Mooi zo.’ Melsaran leek opgelucht dat de Fee zijn twijfels weer wist te verbergen.

‘Je zult het hier in je eentje moeten redden, Melsaran,’ vervolgde Ikor. ‘Ik kan niets meer voor je doen. Uiteraard staat mijn paleis geheel tot je beschikking.’

‘Als ik hier wegga zal ik het met magie beschermen om plunderingen te voorkomen,’ beloofde Melsaran.

Cyane kon niet ontdekken of Ikor blij was met dit voorstel. In de jaren die hij hier had doorgebracht had hij met zorg een kunstcollectie aangelegd, maar ze wist niet of hij daaraan gehecht was.

Opeens werd er ruw op de deur gebonsd en voordat iemand ‘binnen’ kon roepen vloog een van Ikors bedienden de kamer in. ‘Adanar komt eraan,’ hijgde hij.

‘Wegwezen,’ gebood Melsaran Ikor onmiddellijk. ‘Je redt je hier wel uit.’

‘Natuurlijk,’ zei de Fee zelfverzekerd. Hij knikte de magiër kort toe. ‘Het ga je goed, Melsaran.’

Ikor snelde de deur uit. Melsaran keek hem lang na. Gevoelens van onzekerheid en machteloosheid hingen als een tastbare deken om hem heen. Cyane wist dat de vlucht van Tronadors machtige spion een belangrijk keerpunt was in het leven van Melsaran. Ze hadden elkaar beschermd tegen Adanar. Nu was hij overgeleverd aan de haat van deze aan grootheidswaanzin lijdende Fee, die bovendien over onnatuurlijke magische krachten beschikte.

Plotseling werd de stilte doorbroken door angstig gegil en gekrijs. Melsaran liep de hal in en gluurde door de halfopenstaande deur naar de binnenplaats. Daar moordden soldaten van Adanar het personeel van Ikor systematisch uit. Melsaran balde zijn vuisten en leek in tweestrijd te staan. Cyane begreep zijn probleem. Het moest een koud kunstje voor hem zijn de slachtpartij te stoppen, maar dan zou de kracht van de rode diamant afnemen en dat was waar Adanar op uit was.

Plotseling werden de soldaten afgeleid door Ikor, die op zijn paard de poort uit stormde. Als één man vlogen de soldaten hem achterna. De binnenplaats lag er verlaten bij. Melsaran raakte vluchtig de diamant om zijn hals aan. De grote toegangsdeuren sloten en vergrendelden zich.

‘O Geronimo,’ mompelde Melsaran zacht. ‘Ik begrijp je beter dan je ooit zult weten.’ Toen draaide hij zich om en liep de kamer in. Moeizaam klom hij op de vensterbank van het raam en keek naar beneden, naar het zwarte water van het Meer van Tagalet.

Cyane kon niet gillen, maar ze zou nooit vergeten hoe het ijzige oppervlak snel dichterbij kwam toen de vuurmagiër zich resoluut naar beneden liet vallen. Met een zware plons viel hij in het water. Er was alleen zwart. Daarna was er niets meer.

Melsaran werd ruw heen en weer geschud.

‘Wakkerrr worrrden, je bent niet dood,’ zei een zware stem verontwaardigd.

De vuurmagiër opende moeizaam zijn ogen en keek recht in het ronde gezicht van een wezen dat Cyane niet thuis kon brengen.

Haastig schoot Melsaran overeind. Een stevige hand hield hem tegen. ‘Je moet rrrustig aan doen. Je spoelde aan als een stuk hout op mijn strrrand,’ zei het wezen. Hij was groot en stevig gebouwd. Alleen een grote lap, gemaakt van verschillende dierenvellen, bedekte zijn lichaam. Hij had kleine bruine oogjes die niet pasten bij zijn enorme gezicht, een grote bolle neus en dikke lippen. Hij was helemaal kaal en droeg geen sieraden.

‘Jij hebt een mooie steen,’ zei het wezen. Met een dikke vinger wees hij naar de steen om Melsarans hals.

Opgelucht raakte de vuurmagiër de diamant aan. ‘Gelukkig,’ mompelde hij.

‘Dat is geen gewone steen,’ zei het wezen.

‘Nee dat klopt. Dit is een magische diamant. Ik ben een magiër,’ zei Melsaran. Tergend langzaam probeerde hij op zijn benen te gaan staan. Hij was uitgeput.

‘Ik weet dat,’ zei het wezen trots. ‘Trrronadorrr heeft ook zo’n steen.’

‘Ach ja, natuurlijk,’ mompelde Melsaran.

‘Trrronadorrr is een slechte man. Ik houd niet van magi-errrs.’

Enigszins verrast keek Melsaran naar het wezen op. ‘Waarom niet?’

‘Het is zijn schuld en die van Adanarrr dat mijn familie en vrrrienden allemaal dood zijn,’ zei het wezen eenvoudig. Hij deed geen moeite Melsaran tegen te houden toen hij eindelijk overeind wist te komen. Zijn rode mantel kleefde zwaar van het water aan zijn lichaam.

‘Hoe heet je?’ vroeg Melsaran.

‘Ik heet Tem. Ik ben een Trrrol,’ zei hij trots.

De vuurmagiër knikte. ‘Ik ben Melsaran.’

Het verraste Cyane dat hij de Trol zijn naam zei.

‘Ik heb van jou gehoorrrd,’ zei Tem bedachtzaam. Toen klaarde zijn bolle gezicht op. ‘Jij vindt Adanarrr ook niet aarrrdig.’

‘Dat is nog zacht uitgedrukt,’ vond Melsaran.

‘Ik zal jou helpen,’ bood de Trol onmiddellijk aan.

‘Zo te zien heb je me al geholpen,’ merkte de magiër op. ‘Je hebt mijn leven gered, Tem.’

‘Ach, het was niets. Je spoelde zomaarrr aan.’ Tem wees naar het strand.

Melsaran keek om zich heen. De oevers waren hier begroeid met bos. In de verte zag Cyane de omtrekken van een stad. ‘Néfer a Tagalet,’ mompelde hij. ‘Wat doe jij hier, Tem?’

‘Ik ben gevlucht,’ zei Tem plotseling triest, ‘Iederrreen is doodgemaakt.’

‘Waarom?’

‘Wij zochten een diamant in het Orrrgorrrgeberrrgte. Toen is Adanarrr gekomen. Hij zei dat wij de diamant wilden stelen. Het was niet waarrrr, maarrr hij luisterrrde niet. Toen was errr een knal en vuurrr. Iederrreen was dood. Ik niet. Ik ben gevlucht,’ vertelde Tem.

Melsaran schudde zijn hoofd. ‘Allemachtig. Die man is krankzinnig.’

Cyane had diep medelijden met de Trol. Het verhaal was nog triester door de eenvoud waarmee het verteld werd. Ook zonder dat hij het expliciet had gezegd, wist ze dat zijn hele volk was uitgemoord.

‘Blijf maar bij mij, Tem,’ zei Melsaran. ‘Je kunt niet alleen blijven. Dat is te gevaarlijk.’

‘Ik zal jou helpen tot het einde,’ beloofde Tem plechtig. ‘Adanarrr moet gestrrraft worrrden.’

‘In mijn eentje ben ik niet sterk genoeg,’ zei Melsaran somber.

‘Jij hebt nu mij,’ zei Tem.

De magiër glimlachte. ‘Was het maar zo eenvoudig, Tem.’

‘Ik ben sterrrk.’

‘Ja, dat zal best,’ zei Melsaran. ‘En er komt ongetwijfeld een dag dat je dat mag bewijzen, maar nu niet. Ik wil dat je me naar de plaats brengt waar Adanar jullie naar de diamant liet zoeken.’

Tem knikte. Hij wees met zijn grote, stevige arm naar het bos aan de rand van het meer. ‘Daarrrheen.’

Plotseling werd Cyane slaperig. Ze kon haar ogen niet dichtdoen, want ze zat niet in haar eigen lichaam, maar alles om haar heen begon te draaien. In flitsen zag ze de tocht die Melsaran en Tem samen maakten. Ze waren constant op de vlucht voor soldaten van Adanar en moesten zich vaak schuilhouden. De Trol zorgde aandoenlijk goed voor de magiër. Hij bleek inderdaad ijzersterk en droeg Melsaran vaak op zijn rug door moeilijk begaanbare gebieden. Ook was hij erg handig in het vinden van voedsel. Ondanks het aanmerkelijke verschil in intelligentie, groeide er een hechte vriendschap tussen hem en Melsaran.

Wervelend tussen de beelden die langs haar heen schoten leerde Cyane dat Tem een wezen was van eenvoud. Dat was waarschijnlijk een kenmerk van zijn volk en ook de reden waarom Adanar hen als slaven had laten werken in het Gebergte van Orgor. De Trol had leiding nodig, iemand die hem zei wat hij moest doen. Dat maakte hem gelukkig en tevreden. Hij stelde geen vragen.