Выбрать главу

Naarmate de weken vergleden kreeg Cyane een goed beeld van wat de zwarte Fee de Trollen had aangedaan.

‘Hij zegt dat hij een god is,’ vertelde Tem op een avond toen hij samen met Melsaran bij een vuurtje zat. ‘Hij heeft een tempel thuis. Met een grrroot beeld.’

Cyane dacht terug aan het gruwelijke beeld dat ze hadden gevonden in het Steengebergte, het oorspronkelijke thuis van de Trollen.

‘Hij zegt dat als wij offerrren, wij gelukkig zullen zijn. We hebben veel trrrollen geofferrrd maarrr we zijn nooit meerrr gelukkig geworrden.’ Tem toonde meestal niet veel emoties, maar zijn eenvoudige woorden raakten Cyane diep. Veel voorstellingsvermogen had ze niet nodig om te beseffen hoe het leven van Tem en zijn familie gelopen was.

‘Adanar is geen god,Tem,’ zei Melsaran. ‘Hij is een krankzinnig geworden Fee.’

‘Ik weet het nu,’ zei Tem. ‘Maarrr het is te laat.’

De magiër slaakte een zucht. ‘Ik kan niets voor je doen, Tem.’

‘Ik weet het. Ik zal jou helpen Adanarrr te verrrslaan.’

‘En dan?’

‘Ik weet het niet. Ik kan nerrrgens heen.’

Melsaran schudde moedeloos zijn hoofd. ‘Dat is waar, Tem. Je kunt nergens heen.’

Beelden dansten verder. Soms in een flits, soms vertraagd als er iets bijzonders gebeurde tijdens de reis. Hoewel het een relatief kort stuk was van het Meer van Tagalet naar het Gebergte van Orgor werd de tocht flink vertraagd door de speurende Adanar. Soms moesten ze zich dagenlang schuilhouden of tientallen kilometers omlopen.

De weken gleden voorbij voor Cyanes geestesoog. Het landschap werd somberder door de voortdurende schemering. Hoe dichter ze bij het Gebergte van Orgor kwamen, hoe donkerder het werd. Op een kille dag stonden ze aan de voet van het gebergte.

‘Hierrr moesten wij de diamant zoeken,’ zei Tem.

‘En niets gevonden dus.’ Melsaran keek peinzend omhoog naar het onvriendelijke schouwspel voor hem. De bergen torenden als reusachtige schaduwen boven hen uit. ‘En toch…’ Melsaran keek naar de rode diamant om zijn hals. Die schitterde fel, alsof de krachten in de steen het liefst weg wilden springen naar iets wat daar in de verte lag.

‘Het is gevaarrrlijk hier,’ zei Tem.

‘O ja?’ vroeg Melsaran.

‘Hierrr zijn veel rrroverrrs en drrraken,’ stelde Tem.

‘Draken nog wel.’ Melsaran dacht na. ‘Waarom?’ vroeg hij zich hardop af.

‘Adanarrr zei dat de drrraken bescherrrmen,’ legde Tem moeizaam uit.

‘Wie beschermen ze dan, Tem? Adanar heeft zelf helemaal geen bescherming nodig.’

‘Ik weet het niet,’ zei Tem spijtig.

‘Er is hier meer aan de hand en die verdomde Fee weet dat.’ Melsaran legde zijn hand om de rode steen. ‘Hier ligt de oorsprong van alle magie, de vijfkleurige diamant, en de enige die daadwerkelijk zou kunnen weten waar die is, heeft nooit meer iets van zich laten horen. Hij kan aan alles een eind maken.’ De magiër zuchtte diep. ‘Ach, Melsasser. Waarom doe je ons dit aan?’

Tem staarde omhoog naar het gebergte. Hij kon de gedachtengang van Melsaran niet volgen, dus stelde hij er ook geen vragen over. ‘Ik zal jou de berrrgen in drrragen,’ stelde hij voor.

‘Ik weet het niet,’ zei Melsaran weifelend.

‘Maar ik wel,’ klonk een gevoelloze stem achter hen.

Met een ruk draaide Melsaran zich om. Daar stond Adanar met een groep soldaten. ‘Jullie zetten geen stap in dat gebergte.’

Tem kwam naar voren. ‘Jij blijft van mijn vrrriend af,’ dreigde hij.

‘Ach, wat roerend,’ zei Adanar koud. ‘En waar is die andere vriend van je, Melsaran? Die vervloekte Feeënkoning?’

‘Buiten jouw bereik,’ zei Melsaran kalm.

Adanar haalde zijn knokige schouders op. ‘Ach, ik heb jou.’

‘Je hebt mij nog helemaal niet, vuile rat,’ zei Melsaran met de strijdbaarheid die zo kenmerkend was voor hem en zijn broers.

De Fee hief zijn hand op. Melsaran deed onmiddellijk hetzelfde. In het niemandsland tussen hen in knetterde de magie. De magische krachten hielden elkaar tegen en vochten tegen elkaar om de doorgang te forceren naar het kwetsbare lichaam van de tegenstander.

‘Wat zal Melsasser zeggen als ik jou vermoord?’ vroeg de Fee zich hardop af.

‘Hij zal je doden, Adanar,’ zei Melsaran zelfverzekerd. ‘En denk eraan. Zijn zwarte magie is veel sterker dan de jouwe.’

‘Dat risico moeten we dan maar nemen,’ zei Adanar. ‘Hij staat me al te lang in de weg.’

‘Je hebt hem nodig,’ zei Melsaran. ‘Hij is de enige die weet waar de vijfkleurige diamant is. Hij zal het je nooit vertellen als je mij vermoordt.’

Adanar liet zijn hand weer zakken. Zijn hatelijke blik spuwde vuur. De magiër had een gevoelige plek geraakt, maar de Fee was eropuit te doden. Als hij Melsaran niet kon raken dan bleef er maar één ander slachtoffer over.

Een fractie van een seconde maakte het verschil tussen leven en dood. Tussen gevangenschap en vrijheid. Tussen magie en gewoon aards verdriet. Melsaran had net te laat door wat Adanar van plan was. De magere vinger van de Fee schoot in de richting van Tem. De vuurmagiër probeerde tevergeefs de zwarte straal die losschoot tegen te houden. Het volgende ogenblik stortte het grote lichaam van de Trol op de grond neer.

‘Nee!’ schreeuwde Melsaran. Hij verloor zijn concentratie, de magie verdween. Enkele seconden was hij een gewone, oude man. Die enkele seconden waren genoeg voor Adanar. De zwarte magie overspoelde de Tovenaar van Goed en Kwaad. Hij kon zijn krachten niet meer gebruiken. Hij had er ook geen aandacht voor. Radeloos knielde hij bij het lichaam van Tem.

‘Grijp hem,’ snauwde Adanar zijn soldaten toe.

Maar Melsaran rukte zich los uit de handen van de mannen. Voorzichtig raakte hij het bleke gezicht van de Trol aan.

Tem opende zijn ogen. ‘Ik ben de laatste,’ fluisterde hij moeizaam.

Melsaran slikte.

‘Jij moet anderrren verrrtellen dat wij goed waren,’ smeekte Tem. ‘Wij hebben dit niet bedoeld. Wij hadden geen keus.’

‘Ik zal het iedereen vertellen, Tem. Dat beloof ik je,’ zei Melsaran.

De Trol leek tevreden. Zijn trekken verzachtten en hij keek de magiër nog een keer aan. Toen stierf hij.

De soldaten van Adanar rukten Melsaran overeind, maar de woede kreeg de overhand bij de anders zo kalme magiër. Hoewel hij zijn magie niet kon inzetten, kreeg hij nu andere krachten. Hij rukte zich los en ging dreigend voor Adanar staan, ‘Hier zul je voor boeten, rat,’ siste hij. ‘Je hebt een heel volk uitgemoord en ik zweer je hier en nu dat ik je dat betaald zet.’

Adanar lachte koud. ‘Je bent hulpeloos, Melsaran.’

‘Wil je weten waar Ikor is?’ informeerde de magiër afgebeten. ‘Dat zal ik je vertellen. Ikor haalt mijn broers hierheen. Dan ben jij verloren en dat weet je.’

Hoewel Adanar van nature al weinig kleur had, leek het of hij nog bleker werd.

‘Je bent achter de verkeerde prooi aangerend. Alleen ben ik misschien net zo sterk als jij, maar tegen ons drieën kun je niet op. Ikor was het werkelijke gevaar, maar dat heb je nooit gezien. Je bent een stom rund, Adanar.’

‘Ik kan je doden,’ beet de Fee hem toe. Ergens diep in hem sluimerde de onzekerheid.

‘Om met je eigen woorden te spreken: wat zal Melsasser daar wel niet van zeggen?’ zei Melsaran. ‘Je bent in de val gelopen, rat.’

Waanzin kroop omhoog in Adanars ogen. ‘Breng hem weg,’ snauwde hij. ‘Sluit hem op. Niemand mag bij hem. Niemand!’

Melsaran glimlachte triomfantelijk. De soldaten voerden hem ruw mee. Weg van het lichaam van Tem, de laatste Trol.

Beelden gleden weer langs Cyanes ogen. Het paleis van Adanar, Melsarans eenzame opsluiting. Met behulp van de zwarte magie die hem omringde, zijn diamant en zijn ijzersterke wil lukte het hem een aantal noodkreten naar haar te sturen zoals de vlam in het Steengebergte en de fakkel in het paleis van Ikor. Maar de zwarte magie was te sterk om te ontsnappen. Toen was daar de plotseling losbrekende vuurzee die zijn ontsnapping mogelijk maakte.