Выбрать главу

Meroboth en Mekaron wierpen elkaar een bezorgde blik toe.

‘Geen geschreeuw dit keer,’ merkte Meroboth op.

‘Dat is al een hele vooruitgang. Anders waren we aan het eind van de reis allemaal stokdoof,’ zei Mekaron.

Het was duidelijk dat geen van beiden raad wist met de situatie. Cyane begreep wel waarom. Hoewel dit een staaltje van vuurmagie was, hoefde dat niet te betekenen dat Melsaran hen de weg wees. Het kon ook de zwarte magie van Adanar zijn, die hen op het verkeerde spoor probeerde te zetten.

Meroboth hakte de knoop door en volgde het spoor van de pijlen. Meteen stopte de pijlenregen. Cyane volgde hem met kloppend hart. Wat als hij de situatie verkeerd had ingeschat? Wat als deze magie van Adanar kwam?

De lange gang kronkelde weer alle richtingen uit. Af en toe kwamen ze in een grot die ooit bewoond was geweest, hoewel geen enkele grot zo groot was als degene waar ze de eerste nacht hadden doorgebracht.

Zo zwierven ze drie lange dagen door het gangenstelsel. Al die tijd was er geen spoor van Ikor te bekennen. Cyane begon zich zorgen te maken. Iss maakte zich echter niet druk om de verdwijning van zijn vriend. De zwijgzame veerman kwam vaak naast haar rijden als Mekaron het gezelschap van een van de anderen opzocht. Praten deden ze nauwelijks, maar ze zag zijn aanwezigheid als een blijk van vertrouwen en daar was ze trots op.

Aan het eind van de derde dag trok een verblindend licht hun aandacht.

‘Eindelijk,’ mompelde Sirus.

‘Is dat de uitgang?’ vroeg Cyane hoopvol.

‘Vast wel,’ zei Sirus.

Ze spoorden hun paarden aan sneller te gaan. De tunnel die ze die ochtend in waren gereden, was ongekend lang geweest en leek nergens te eindigen. Nu was er aan het eind dat verblindende licht.

De hoeven van de paarden klepperden opgewekt. Het licht was felgeel en dat was een vreemde kleur voor daglicht.

De gang kwam uit in een enorme grot. Het was de grootste grot die ze tot nu toe hadden gezien. Het licht dat hiervandaan kwam deed pijn aan de ogen.

De overkant van de grot kon Cyane niet zien. Het zicht werd haar ontnomen door een enorm bouwwerk dat in het midden stond. Het gevaarte was van goud. Het licht dat hierin werd weerspiegeld veroorzaakte de pijnlijke stralen. Sirus en Cyane reden voorzichtig dichterbij, gevolgd door de anderen.

‘Nee maar,’ mompelde Sirus, ‘die Trollen. Ze waren blijkbaar erg rijk.’

‘Wat is het?’ vroeg Cyane nieuwsgierig.

‘Het lijkt wel een tempel,’ merkte Meroboth op.

‘Het is een tempel.’

Cyane schrok van de afschuw in Mekarons stem. Ze volgde zijn blik en zag voor de tempel een groot altaar staan. Ook dit altaar was van goud, maar daar had ze geen oog voor. Ze zag alleen maar de honderden schedels die eromheen lagen.

‘Dit is walgelijk,’ verwoordde Sirus hun gevoelens.

‘Trollen zijn atheïstisch,’ zei Meroboth verbaasd. ‘Ze geloven in geen enkele god.’

‘Blijkbaar hebben ze het licht gezien,’ merkte Mekaron cynisch op.

Meroboth schudde zijn hoofd. ‘Er klopt iets helemaal niet hier.’

Iss was naar voren gekomen en onderzocht de schedels die om het altaar lagen. ‘Dit zijn geen beesten,’ zei hij.

‘Dat is ze geraden ook,’ brieste Giffor. ‘Je kunt geen onschuldige dieren afslachten voor een god.’

Verdwaasd staarde iedereen naar Giffor, die blijkbaar niet doorhad wat Iss werkelijk had willen zeggen.

‘Het zijn merendeels Trollen, maar er zitten ook mensen en Feeën tussen,’ vervolgde Iss met zijn blik strak op de Dwerg.

Giffor week niet voor de ongelijke ogen van de veerman. ‘Ik vind toch dat je geen dieren mag offeren,’ hield hij stug vol.

Ongelovig schudde Meroboth zijn hoofd. ‘Ik begrijp hier niets van.’

Zwijgend stonden ze voor de enorme gouden tempel, alsof ze daar alle antwoorden van verwachtten. Tussen de pilaren door liepen ze naar binnen. Net als bij alle Trolse kunst was de opzet van het bouwwerk eenvoudig en effectief. Achter de pilaren vonden ze een eenvoudig vertrek dat ook opgetrokken was uit goud. In het midden van het vertrek stond iets wat meteen hun aandacht trok. Een enorm gouden beeld domineerde de ruimte en keek vanuit een grote hoogte op hen neer.

Tot Cyanes verbazing viel Meroboths mond open van ongeloof en ook Sirus staarde verbijsterd naar het beeld voor hen. Ze voelde dat iemand langs haar liep. Ze keek op naar het verbeten gezicht van Tiron.

Het beeld stelde overduidelijk een Fee voor. Ze herkende de slanke gestalte, de puntige oren en de pupilloze ogen. Het gezicht van het tot god verheven wezen was hard en koud. In zijn handen, die hij in een kommetje gevouwen voor zich hield, lag de zwarte diamant. Ergens was hij bekend. Cyane had deze man vaker gezien, zij het niet in levenden lijve.

‘De slang,’ mompelde Mekaron, die naast Cyane was komen staan. ‘Die achterbakse slang.’

‘Wie is het?’ vroeg ze. Eigenlijk wist ze het antwoord al.

Meroboth draaide zich naar haar om. ‘Kijk goed naar deze man, Cyane. Onthoud hem. Dit is de man die verantwoordelijk is voor al deze ellende.’

‘Adanar?’ vroeg ze.

‘Precies, Adanar.’ Nog nooit had Meroboths stem zo vol haat geklonken.

Ze rilde. Dit was de beruchte Fee. Ze wist dat Meroboth hem meer dan Tronador alle gebeurtenissen toedichtte. Adanar was het brein achter het Rijk der Duisternis. Op deze wereld was niemand zo gevaarlijk als hij. Niemand die zo gevreesd en gehaat werd als hij.

De Fee had het voor elkaar gekregen dat een heel volk hem aanbad als een god. Walgend staarde ze naar de schedels om het altaar. De Trollen hadden hun eigen familie en vrienden geofferd aan Adanar in de hoop dat hij hen betere tijden zou brengen. Ze waren misleid en uiteindelijk bijna helemaal vernietigd.

Wie was deze man, dat hij daartoe in staat was?

Cyane liep naar voren tot aan de sokkel van het standbeeld, waar ook Tiron stond. Zijn groene ogen schitterden en zijn handen waren tot vuisten gebald. Alleen Cyane hoorde de woorden die hij fluisterde: ‘Ik vermoord je als ik je in handen krijg, Adanar. Ik zweer het hier bij dit afschuwelijke beeld van je. Ik vermoord je voor wat je mijn vader en mij hebt aangedaan.’

Cyane herkende Tiron bijna niet meer. Plotseling zag ze het verdriet en de pijn in zijn ogen. Hij had haar niet in de gaten en vlug deed ze enkele passen naar achteren. Pijnlijk duidelijk drong het tot haar door dat Tiron hier niet alleen was om Meroboth te helpen. Hij had een eigen rekening te vereffenen. Maar waarom? Wat was er met hem gebeurd? Waarom had hij haar of Meroboth daar nooit over verteld? Voor het eerst zag ze hem echt. Wie was Tiron? Waar kwam hij vandaan?

Ze slikte moeizaam. Daar stond de verpersoonlijking van het kwaad. Dit was de man die hele volkeren had vernietigd of verscheurd. Dit was de man die het leven van de drieling had geruïneerd en Melsasser in zijn macht had gekregen. Hij was verantwoordelijk voor de melancholieke blik in de ogen van Melsaran. En hij was dus ook de man die Tirons leven kapot had gemaakt.

Zwijgend sloot ze zich bij Tirons woorden aan. Adanar zou boeten voor zijn daden.

‘Laten we hier weggaan,’ klonk plotseling de stem van Meroboth. ‘Ik word misselijk van de aanblik van dat monster.’

De anderen knikten zwijgend. Snel verliet iedereen de tempel.

Sirus wachtte tot Cyane naast hem liep. ‘Ik kan nauwelijks geloven wat ik hier zie,’ merkte hij op.

‘Die man is het brein achter het Rijk der Duisternis,’ zei Mekaron, die zijn woorden had opgevangen. ‘Zelfs Tronador is een slachtoffer van hem en dat zeg ik niet omdat hij mijn broer is. Zoals jullie waarschijnlijk wel weten was ik niet dol op Melsasser.’

‘Melsasser wordt door hem gebruikt.’ Meroboth draaide zich naar hen om. ‘Adanar had een welwillende, op macht beluste zwarte magiër nodig, dus Melsasser was uitstekend geschikt. Adanar had al vrij snel door dat hij bij Melsaran nooit iets zou bereiken. Het enige wat hij toen nog moest doen was ervoor zorgen dat Melsasser de zwarte magiër zou worden en niet Melsaran. Onze Melsasser at praktisch uit zijn hand en we weten allemaal wat er toen is gebeurd.’