Mekaron bleef plotseling staan. Zijn gezicht stond ernstig. ‘Bijna alles wat er de afgelopen tientallen jaren gebeurd is, schrijf ik toe aan Adanar, maar er is één ding dat ik niet op die vervloekte Fee kan schuiven. Ik zal het Melsasser nooit vergeven dat hij zijn broer zo doelbewust en ijskoud liet vallen die dag.’
‘Melsaran was dol op hem. Het is onvergeeflijk wat Melsasser hem heeft aangedaan,’ zei Meroboth. ‘Ik denk er precies zo over.’
Meroboth spoorde iedereen aan de grote grot waar de tempel stond zo snel mogelijk te verlaten. De sfeer in de groep was gespannen. De enige die schijnbaar niet onder de indruk was, was Iss. Zwijgend reed hij naast Cyane. Vreemd genoeg had zijn aanwezigheid iets troostends. In zijn gruwelijke leven had hij waarschijnlijk al heel wat meer staaltjes van onmenselijkheid meegemaakt. Hij had zich daartegen gewapend.
Voor het eerst voelde Cyane zich moedeloos en bang. Het volle besef van de verwoestingen die waren aangericht, drong tot haar door. Zelfs al zouden ze Adanar en Tronador verslaan, dan zou dat al het leed dat was ontstaan, toch niet meer ongedaan maken. Het leven zou nooit meer worden zoals voorheen. Voor niemand.
Vier
De grot was enorm. Het kostte een halve dag om eruit te komen, en de gehele weg lagen er her en der nog schedels verspreid. Er waren hier geen holen of andere tekenen van bewoning. Blijkbaar durfden de Trollen niet zo dicht bij hun god te wonen.
Er was maar één gang die uit de grot leidde. De gang was hoog en breed. Ze konden gemakkelijk met vier paarden naast elkaar rijden. De gang leek eindeloos en na een paar uur besloot Meroboth dat er weinig anders opzat dan hier te overnachten.
Cyane was uitgeput door alles wat ze had gezien en na het eten ging ze vermoeid naast het kampvuur liggen. Sindra liep naar haar toe en krulde zich tegen haar aan. Verrast aaide ze de zwarte pels van het dier. Toen ze nog een kind was, sliep de kat heel vaak bij haar, maar tegenwoordig gaf Sindra de voorkeur aan Giffor, zoals elk dier. Cyanes ogen vielen dicht en algauw was ze diep in slaap.
Ze werd wakker van een zacht gejammer. Een kopje werd steeds tegen haar lichaam aangedrukt. Langzaam opende Cyane haar ogen. Sindra stond naast haar en nam een punt van haar kleding in haar bek. Zo probeerde ze haar mee te trekken. De anderen sliepen allemaal. Zelfs Sirus, die de wacht had, was ingedommeld.
Cyane stond op. Eén keer eerder, in het paleis van Dwergenkoning Vélar, had Sindra geprobeerd haar mee te krijgen. Dat had een ontmoeting met Melsaran tot gevolg gehad. Ze stond er niet eens meer van te kijken dat de kat zich anders gedroeg dan katten zouden moeten doen.
Sindra liet haar kleding los en liep naar Horizon. Cyane pakte haar zwaard en een fakkel en volgde het diertje. De kat keek trouwhartig naar haar op.
‘Wil je dat ik hem meeneem?’ vroeg Cyane verbaasd.
Sindra gaf een kopje tegen een van de voorbenen van het paard.
‘Nou, vooruit dan maar.’ Ze maakte Horizon los.
Sindra keek nog een keer om om er zeker van te zijn dat Cyane haar volgde en zette het toen op een rennen, de gang in.
Cyane sprong op de rug van Horizon en volgde de kat in een vliegende galop. De gang was nog steeds donker. Hij werd slechts verlicht door haar flikkerende fakkel. Grillige schaduwen dansten naast haar terwijl ze probeerde de kat bij te houden. Het kwam Cyane voor dat Sindra voor een kat wel heel snel liep. Zelfs een raspaard als Horizon kon haar niet bijhouden. Het duurde dan ook niet lang of Cyane was Sindra uit het oog verloren.
Plotseling bevreesd liet ze Horizon halt houden. Waar was ze mee bezig? Ze volgde een kat op totaal onbekend terrein. Ze rilde. De gang was koud, kil en donker. Ze was helemaal alleen en kon maar beter teruggaan. Sirus zou ongetwijfeld wakker geworden zijn van het geklepper van de hoeven. Ze zouden zich wel afvragen wat er in haar gevaren was.
Ze wendde Horizon in de richting van het geïmproviseerde kamp, maar aarzelde opnieuw. Ze draaide haar hoofd weer in de richting waarheen Sindra verdwenen was. De vreemde kat had iets met Melsaran te maken. Steeds als ze een ontmoeting had met de Tovenaar van Goed en Kwaad was Sindra in de buurt geweest. Een keer had de kat haar zelfs letterlijk meegetrokken, naar de spiegel waarin Melsaran was verschenen. Wat als hij haar nodig had? Cyane voelde haar hart bonzen. Ze had een band met Melsaran die ze niet kon ontkennen. Ze was niet langer op weg voor Meroboth of om te vluchten uit de beknellende banden die haar adellijke leven met zich mee zou hebben gebracht. Ze was op weg naar Tronador om Melsaran te wreken. De zwarte magiër moest boeten voor het leed dat hij zijn broer had aangedaan. Ze kon het niet verklaren, maar voor Melsaran zou ze alles doen. Hij had haar nodig. Plotseling was ze overtuigd. Weer liet ze Horizon draaien. Nog een keer keek ze om. Toen gaf ze het paard de sporen en spoedde zich in de richting waarheen Sindra verdwenen was.
Vijf
Cyane wist niet hoelang ze al alleen in de duisternis reed. Het moesten inmiddels uren zijn. Haar handen lagen gespannen om de teugels van Horizon. Haar hart klopte in haar keel. Het naargeestige Steengebergte was in de groep goed te verdragen geweest. Nu ze alleen was voelde ze zich onrustig en angstig. Misschien was het Rijk der Trollen niet zo verlaten als iedereen dacht.
Ze luisterde of er geluiden waren die er niet hoorden te zijn. Maar het geluid van Horizons hoeven op de stenen was het enige wat tot haar doordrong. Ze sloeg haar mantel dichter om zich heen en rilde. Somber reed ze verder. Had ze hier wel goed aan gedaan?
Opeens hoorde ze een ander geluid dat het hoefgeklepper langzaam overstemde. Ze spitste haar oren. Het was geen verbeelding. Ver in de gang klonk een zacht geruis dat luider werd naarmate ze verder trok. Bovendien gloeide in de verte een lichtpuntje. Zou daar het eind van dit ondergrondse gangenstelsel zijn?
Met hernieuwde moed gaf Cyane Horizon de sporen. Het geluid klonk als vallend water. Het licht werd feller. Een zonnige warmte drong tot haar door. De muren van de gang weken uiteen en liepen uit in een grote grot. Aan de zijkant kletterde een waterval naar beneden in een meertje met helder blauw water. De wanden waren begroeid met klimop dat beschenen werd door de stralen van de zon, die ver boven de grote grotopening aan een strakblauwe hemel stond.
Cyane ademde opgelucht de schone lucht in. Eindelijk daglicht. Ze blies haar fakkel uit en sprong van Horizons rug. Land spreidde zich uit achter de uitgang van de grot. Ze vroeg zich af of het Morfia of Nudor was dat daar lag. En waar was Sindra heen gegaan?
‘Dat is Morfia,’ klonk plotseling een stem.
Verbaasd draaide Cyane zich om. Op een steen bij het water zat Ikor. Ze glimlachte en liep naar hem toe. ‘Ik was op zoek naar Sindra.’
‘We vinden haar wel,’ zei Ikor.
Opeens klonk er een steeds luider wordend hoefgetrappel vanuit de gang waaruit Cyane was gekomen. Met grote snelheid kwam een bruin paard met daarop een man met wapperende mantel en een bedekt gezicht de grot uit. De gestalte liet zijn paard halt houden en sprong lenig op de grond. Hij haalde de doek van zijn gezicht. Bij wijze van groet knikte hij. Het was Iss. Cyane begreep er steeds minder van.
‘Meroboth is woedend om Cyanes vertrek,’ zei Iss met zijn zachte stem.
Ikor haalde zijn schouders op. ‘Het is beter dat hij het niet weet.’
‘Dat hij wat niet weet?’ vroeg Cyane.
Ikor stond op en ging vlak voor haar staan. ‘Adanar heeft Melsaran gevangengenomen.’
Cyane voelde al het bloed uit haar gezicht wegtrekken. ‘O nee,’ stamelde ze. De tranen sprongen in haar ogen. Een verlammende hulpeloosheid overspoelde haar. Alles was voor niets geweest. Alles was verloren. Verslagen boog ze haar hoofd. Ze voelde hoe ze ruw bij haar schouders werd gepakt. Toen ze opkeek boorden Ikors fel schitterende ogen zich in die van haar. ‘Waag het niet,’ beet hij haar toe. ‘Je geeft het niet op.’
‘Maar…’ begon Cyane.
Een blik van Ikor legde haar het zwijgen op. ‘Wij gaan hem bevrijden,’ deelde hij haar mee.