Ikor leek haar gedachten te raden. ‘Je krijgt je deel nog wel,’ beloofde hij grimmig. ‘Dit is het Land der Gnomen en Gnomen leven’s nachts. Helaas is hier de enige plek waar we de Zwarte Rivier over kunnen steken.’
Cyane had spijt van haar gedachtesprongen. Dit was geen plezierreisje. Vooral voor Ikor was het bittere ernst. Voor het eerst sinds zijn verraad aan Tronador was hij terug in het Rijk der Duisternis, waar het Land der Gnomen een onderdeel van was. Nu ze erover nadacht had ze Meroboth en Sirus nooit over Gnomen horen spreken. Ze had er geen idee van wat ze zich daarbij moest voorstellen.
‘De Gnomen zijn Tronadors poortwachters,’ vertelde Ikor. ‘Overdag zijn ze nutteloos, want ze kunnen slecht tegen licht, maar in het donker zijn ze gevaarlijk en geducht. En je zult hoe dan ook altijd minimaal één nacht in dit land moeten doorbrengen.’ Meer wilde hij er niet over kwijt.
Cyane keek vragend naar Iss. Die haalde zijn benige schouders op. ‘Ik ben nooit verder geweest dan Dryadenland en het Feeënrijk.’
Ze vroeg zich af of Iss na al de verschrikkingen die hij al had meegemaakt nog terugdeinsde voor dat wat ze hier zouden aantreffen. De veerman was rustig en kalm als altijd.
Ikor hield stil op een kleine open plek. ‘Als we nog wat willen rusten moeten we dat nu doen. Vannacht rijden we door.’
Terwijl Ikor voor de paarden zorgde, verzamelden Iss en Cyane wat hout voor een vuurtje waarop ze een eenvoudig maal bereidden. Toen ze alle drie om het vuur zaten zei Ikor: ‘We zijn bijna bij de plek waar de Zwarte Rivier de bergen in het noorden van het land ontmoet. We zullen nog even langs de rivier moeten trekken voor we bij de oversteekplaats zijn. Het is een gevaarlijk stuk. Met aan de ene kant de rivier en aan de andere kant de bergen, hebben we geen vluchtmogelijkheden.’
Cyane rilde. Hij had de Gnomen de poortwachters van Tronador genoemd. Waarom dacht hij dat ze hem zouden laten passeren? Wat was hij van plan? Het nieuws van zijn verraad zou toch inmiddels ook tot hier moeten zijn doorgedrongen. Maar Ikor zei niets meer en ook Iss deed er het zwijgen toe.
Verlangend dacht ze terug aan de avonden met Meroboth en Sirus, die altijd erg hun best hadden gedaan de boel op te vrolijken met hun sterke verhalen. Waar zouden ze zijn? Zouden ze naar haar zoeken of had Mekaron hen tegen weten te houden? En Tiron… Ze miste hem erg. Ze kon alleen maar hopen dat ze elkaar ooit terug zouden zien.
Plotseling grinnikte ze. Giffor, de opvliegende Dwerg, zou wel woest zijn om haar vertrek met zijn kostbare zwaard. Hopelijk wist Sindra hem te kalmeren. Kouwelijk sloeg ze haar armen om zich heen. Ze miste zelfs die onredelijke Dwerg. In de loop der tijd was ze veel om haar reisgenoten gaan geven. Ja, ook om Ikor en Iss, maar dat maakte hen niet makkelijker in de omgang. Erg gezellig waren ze in ieder geval geen van beiden.
Cyane besefte ook wel dat het egoïstische gedachten van haar waren. Iss had het waarschijnlijk graag anders gehad. Hoe kon je gezellig zijn als je nauwelijks wist wat het woord inhield? Natuurlijk had hij een lange tijd doorgebracht met Mekaron, maar die was zo heel anders dan zijn broer. Ze was erg gesteld op de watermagiër. Ze was echter ook niet blind voor zijn cynisme en zwartgalligheid. Warmte verspreidde hij niet om zich heen.
Stilletjes staarde Cyane voor zich uit. Ze wist niet hoelang ze zo had gezeten toen Ikor plotseling opstond. ‘We moeten verder.’
Het was schemerig geworden. Kille nevels stegen op van de bemoste grond als fijne, gesluierde gestalten.
Ikor overhandigde Iss en Cyane elk een fakkel. ‘Ik hoop dat het niet nodig is, maar als het moet gebruik je dit als wapen,’ instrueerde hij hen. Cyane hoopte dat hij niet suggereerde dat ze met het vuur enkele Gnomen in brand moest steken.
Zwijgend besteeg Ikor zijn grote zwarte paard. Hij wachtte tot Iss en Cyane ook op hun rijdier zaten. Er lag een grimmige en verbeten trek om de mond van de Fee. Langzaam maar zeker drong het gevaar van deze missie tot Cyane door. Nooit had ze Ikor betrapt op angst. Waar waren ze in vredesnaam mee bezig? Ikor was in het Rijk der Duisternis waarschijnlijk de meest gehate persoon. Hij wist veel te veel over de plannen van Tronador en Adanar.
Toen dacht ze terug aan Ikors woorden. Hij had een taak te volbrengen en hij was vastbesloten dat ook te doen ten koste van alles wat hij ooit had liefgehad.
Met angstige voorgevoelens reed ze achter hem aan. Iss sloot de gelederen op uitdrukkelijk bevel van de Fee.
Het bos werd dunner. De grimmige pieken van een gebergte domineerden de omgeving. Vanuit de verte klonk een aanzwellend geruis. Ze naderden de Zwarte Rivier.
Plotseling zoefde er iets rakelings langs Cyanes hoofd en het viel met een doffe plof naast haar op de grond. Verschrikt keek ze om. Het was een groot stuk steen. Ze zag er nog een komen. Het miste Ikor op een haar na.
‘Doorrijden,’ beval hij.
Cyane klemde de teugels stevig in haar handen en volgde Ikor op de voet. Opeens raakte iets hards haar in de zij. Een felle pijn laaide op. Cyane onderdrukte een kreet en beet op haar lip tot ze bloed proefde. Horizon steigerde onrustig en ze had grote moeite hem in bedwang te houden.
Een andere steen kwam tegen het benige lijf van Iss aan. Die was pijn duidelijk gewend. Hij gaf geen krimp, maar haalde in plaats daarvan de doek van zijn gezicht.
Een laag gebrul uit meerdere kelen steeg om hen heen op. Het bleef opeens rustig. De verborgen wezens gooiden geen stenen meer. Bevreemd wierp Cyane een blik op Iss. Het gebrul verstomde weer, deels overstemd door het woeste ruisen van de rivier. Het werd donker en het zicht was slecht. Cyane voelde zich begluurd door honderden ogen. Hoewel de wezens hun aanval hadden gestaakt, wist ze zeker dat ze nog om hen heen waren.
Ikor draaide zich plotseling om. ‘Wat je ook doet, kijk niet in hun middelste oog.’
‘Wat?’ vroeg Cyane. Ikor reed echter alweer verder.
Ze keek even naar Iss. Hij haalde zijn schouders op en leek zich niet druk te maken om middelste ogen. Huiverend keek ze om zich heen.
Het pad dat ze volgden werd smaller en de zachte aarde maakte plaats voor een glibberige, harde steengrond. Naast hen kolkte de Zwarte Rivier. Donker en angstaanjagend probeerde het water het licht van hun fakkels te vangen. Aan hun rechterkant schoten de bergen omhoog.
Ze begreep meteen waarom hun tocht zo gevaarlijk zou worden. Het pad tussen de rivier en de bergen was smal. Ze zouden geen kant op kunnen.
Ikor wendde zonder te aarzelen zijn paard het pad op. Cyane en Iss volgden hem. Snel en heftig bruiste het water plotseling naast hen en er kwam een donkere schim uit de rivier te voorschijn. Dreunend klom hij het pad op en blokkeerde hen de weg.
Met moeite hield Cyane een kreet binnen. Zelfs Xar, het vreselijke monster in het Dryadenmeer, had er niet zo afschrikwekkend uitgezien als dit wezen. Het monster had een huid van mos die schilferig langs zijn lichaam hing. Het stond op twee gespierde benen met enorme klauwen aan het eind. Zijn armen hingen slungelig langs zijn lichaam en straalden een enorme kracht uit. Het ergste was zijn kop. Die was bedekt met tientallen ogen met in het midden een groot rood oog. Ze herinnerde zich de waarschuwing van Ikor en bijtend op haar lip hield ze haar blik strak op de buik van het gevaarte gericht.
‘Rot op, Nargar.’
Ze schrok van Ikors stem, die ijzig en zelfverzekerd klonk.
‘Verrader.’ Nargar klonk als een onweersbui. Cyane sloeg haar handen voor haar oren. Het monster verroerde geen vin. Ikor ook niet. Trots en fier stond hij voor Nargar. Zelfs zijn paard gaf geen krimp.
‘Ik zal je doden.’ Nargar deed een stap naar voren met zijn enorme poot.
‘Terwijl ik Tronador de overwinning kom brengen?’ vroeg Ikor. ‘Dat lijkt me niet zo’n slimme zet.’
‘Je hebt onze meester verraden,’ zei Nargar.
Hoewel Cyane haar oren stevig dichtduwde kon ze hem nog duidelijk horen.