‘Als Adanar de nieuwe zwarte magiër op zijn hand heeft, kan hij een van de machtigste en gevaarlijkste mannen in deze wereld worden. Samen met die zwarte magiër kan hij de andere krachten één voor één vernietigen en zo de macht over de hele wereld grijpen.’
Mekaron keek nu pas op. ‘Jij denkt dat Adanar Melsasser heeft uitgekozen om als die magiër te fungeren.’
Meroboth knikte. ‘Een Feeënlichaam kan geen magie verdragen en toch zijn ze altijd op die krachten uit. Dat was toen al met de eenhoorns en hun luchtmagie en het is nu weer zo. Geloof mij maar: Adanar is op macht uit.’
Mekaron haalde zijn schouders op. ‘Net als de meeste Feeën, maar wat wil je ook met zo’n koningin. Luister eens, ik mag die rat ook niet, maar dit gaat wel erg ver.’
‘Waarom dan Melsassers belangstelling voor de zwarte magie?’ vroeg Meroboth.
‘Omdat Melsaran hem daarover verteld heeft. Daar is niets mis mee. Als Melsaran vermoedde dat er iets mis was, was hij wel naar ons toe gekomen.’
‘Heb jij de laatste tijd weleens op Melsaran gelet?’ informeerde Meroboth. ‘Er klopt iets niet. Melsasser brengt veel tijd met Adanar door en dan zwerft Melsaran alleen rond. Melsaran is onrustig. Hij lijdt aan angstaanvallen. Als ik hem vraag wat er is, weigert hij antwoord te geven. Hij is al lange tijd zichzelf niet.’
Mekaron keek hem peinzend aan. Toen begon hij zijn zwaard weer te poetsen. Afweer hing als een sluier om hem heen. Het leek of hij zich bewust afsloot van het drama dat zich volgens Meroboth voltrok.
Meroboth tekende nog een aantal kringetjes op het hout. Hij keek nog eens naar zijn onwillige broer, stond met een zucht op en liep de kamer uit.
Cyane bleef naar Mekaron kijken. Hij poetste zijn zwaard grondig en hief het toen tevreden naar het licht. Het zilver schitterde in de zon en weerspiegelde het grimmige gezicht van de magiër. Ze besefte dat hij Meroboth wel degelijk geloofde. Toen verliet ook Mekaron het vertrek.
Cyane was weer alleen.
Ze rilde en sloeg haar armen om zich heen, het was koud geworden in de kamer. Door de ramen zag ze dat de nacht was gevallen. De lucht was helder. Honderden sterren verlichtten de donkere hemel. Ze had geen idee hoelang ze al hier was. Ze wist ook niet wat of waar ‘hier’ nu precies was.
Bang was ze niet. Ze wist dat ze niets te vrezen had en als Meroboth vond dat ze alles wist wat ze moest weten, dan zou hij haar terughalen.
Cyane vond het bijzonder en kostbaar dat hij haar het leven van de drieling op deze manier liet zien. Ze begon hen beter te begrijpen. Eén ding begreep ze echter nog steeds niet, en dat was de rol van Melsasser. Meroboth had deze broer al die tijd doodgezwegen. Daar moest hij een goede reden voor hebben en ze vreesde dat er nog iets verschrikkelijks zou volgen. Iets wat waarschijnlijk ook de grote haat van Meroboth voor Adanar zou verklaren. De Fee speelde een grote rol in dit verhaal.
Cyane leunde voorover op de tafel en staarde afwezig naar de blinde muur voor haar. Ze hoorde meer dan dat ze zag dat de deur openging. Melsaran kwam binnen. Hij was alleen.
Langzaam knielde de oudste van de drieling neer bij de haard. Met twee vuurstenen maakte hij moeizaam een vuurtje. Het was vreemd om te zien dat de nu zo machtige vuurmagiër zonder zijn diamant afhankelijk was van twee gewone vuurstenen. Melsaran schoof dicht naar de vlammen en leunde vermoeid tegen de muur.
Cyane voelde haast zijn onzekerheid en pijn. Nu al was er die verbondenheid met de aanstaande Tovenaar van Goed en Kwaad.
Ze wist niet hoelang ze aan de tafel zat. Ze staarde naar Melsaran, die als een standbeeld bleef zitten. Een zacht geruis bij de deur trok haar aandacht. Melsasser stond in de opening met een lange zwarte mantel om zich heen. Hij kwam duidelijk van buiten.
Melsaran keek niet om, maar ook hij had in de gaten dat er iemand binnen was gekomen. ‘Welkom terug,’ zei hij.
‘Dank je,’ zei Melsasser. ‘Zo te zien is het jou als enige opgevallen dat ik weg ben geweest.’
Melsaran zweeg.
‘Mijn reis door het Rijk der Duisternis was heel interessant. Leuk dat je het vraagt. ‘Melsassers stem droop van het sarcasme. Hij gooide zijn zwarte handschoenen op de tafel en begaf zich naar het haardvuur. ‘Adanar heeft een mooi paleis daar.’
Hardnekkig bleef Melsaran in de vlammen staren.
Melsasser zakte door zijn knieën tot hij op ooghoogte was met zijn broer. ‘Wij zouden samen heel machtig kunnen worden, jij en ik. Ik wil je niet in de steek laten, Melsaran.’
‘Doe dat dan ook niet,’ zei Melsaran zacht. ‘Houd op met deze onzin. De zwarte magie behoort mij toe. Ik kan die krachten de baas. Jij niet. Ze zullen je overrompelen.’
Melsassers gezicht verstarde. ‘Misschien ben ik wel een betere magiër dan jullie alle drie denken.’ Hij sloeg met zijn vuist hard op het steen van de schouw. Zijn gezicht vertrok niet. ‘Mijn hele leven ben ik achtergesteld bij jullie. Toen jullie geboren werden, bestond ik gewoon niet meer. Zelfs niet voor onze moeder. Ik weet heus wel dat Delamar me eigenlijk niet had willen meenemen. Hij zag niets in mij. Maar hij had het mis. Jullie hadden het allemaal mis. Ik word de machtigste magiër die deze wereld ooit gezien heeft. ‘Melsasser was harder gaan praten. Zijn stem galmde door het vertrek.
Melsaran verroerde zich niet. Ineengekrompen zat hij voor het vuur.
‘Ik zal jullie leren wat het betekent mij te negeren,’ eindigde Melsasser zijn betoog.
‘Ik dacht niet dat ik me daar ooit schuldig aan heb gemaakt,’ zei Melsaran. Hij richtte langzaam zijn hoofd op. ‘Jij bent mijn oudste broer. Ik heb altijd tegen je opgekeken. Ik heb alles met je gedeeld, ook mijn kennis. Ik houd van je, Melsasser. Ik wil je niet ten onder zien gaan in het Rijk der Duisternis.’
Melsasser leek te aarzelen. ‘Ga met me mee,’ smeekte hij.
Melsaran schudde vastbesloten zijn hoofd. ‘Mijn taak ligt in de Rijken van het Licht.’
Gepijnigd keek Melsasser naar zijn broer. Toen verhardde zijn blik zich. Geestelijk leek hij afstand te nemen van Melsaran. Ook lichamelijk maakte hij het gat tussen hen groter. Langzaam liep hij weg van het vuur. ‘Dan zal ik dit alleen moeten doen, Melsaran. Ik hoop dat je het me ooit zult vergeven.’
‘Wat ga je doen?’ vroeg Melsaran bevreesd.
Maar Melsasser gaf geen antwoord meer. Hij had het vertrek al verlaten.
‘En wat gaat er nu gebeuren?’
Cyane was plotseling op de binnenplaats van het kasteel. Ze realiseerde zich dat niet zij werd verplaatst, maar dat haar omgeving veranderde.
Voor haar stonden Mekaron en Sirus met hun zwaarden gekruist tegenover elkaar. Ook in zijn jonge dagen was de Nudoor een woeste verschijning. Het was een zonnige dag. Het zweet gutste van de twee mannen af.
Mekaron had zijn statige blauwe gewaad afgeworpen en droeg een blauwe tuniek met korte mouwen. Pas nu zag Cyane goed hoe gespierd de magiër was.
Mekaron duwde Sirus met een beweging van zich af. ‘Nu gaan we de keuze maken,’ legde hij uit.
Sirus stak zijn zwaard snel naar voren met de bedoeling Mekaron in zijn buik te steken. Zijn arm werd ruw weggeslagen door de magiër. ‘Maar dat hebben jullie toch al gedaan? Meroboth heeft aardmagie gekozen en jij wilt toch watermagiër worden?’
Lenig draaide Mekaron rondjes om zijn tegenstander. ‘Het is ook slechts een formele kwestie. Delamar zal ons de magische diamanten overhandigen.’
‘Magische diamanten?’ vroeg Sirus hijgend.
‘De groene diamant voor de aardmagie, de blauwe voor de watermagie, de rode voor de vuurmagie en de zwarte voor de zwarte magie,’ somde Mekaron onvermoeibaar op. Handig manoeuvreerde hij Sirus in een hoek. ‘De diamanten geven ons de kracht zolang we ze bij ons dragen.’
Sirus grijnsde en stak zijn handen omhoog ten teken dat hij zich gewonnen gaf. ‘En je weet zeker dat je nu al niet ergens een diamant draagt?’
Mekaron grijnsde ook. ‘Nee hoor, de gewone basiskennis, meer niet.’
‘Volgens mij is dat zwaard betoverd,’ protesteerde Sirus.
Mekarons schitterende rij tanden werd zichtbaar. ‘Nudoren kunnen slecht tegen hun verlies.’