‘Moeilijk te zeggen. Orion is een gecompliceerde persoonlijkheid. Je moet hem met fluwelen handschoenen aanpakken. Meroboth kan dat heel goed, maar ik vind die man eerlijk gezegd een zeur.’
Cyane grinnikte bij deze oneerbiedige woorden over de Elfenkoning.
‘Ik mag het eigenlijk niet zeggen, maar ik heb altijd sympathie gehad voor Dinang, Orions oudste zoon. Hij heeft misschien roekeloos gehandeld, gelijk heeft hij wel.’
‘Hij kan het niet zo goed met zijn vader vinden, heb ik begrepen,’ zei Cyane.
‘Dat is zacht uitgedrukt,’ vertelde Sirus. ‘Dinang is het tegenovergestelde van zijn vader. Impulsief, overheersend en cynisch tegenover de afwachtende, melancholieke en weinig daadkrachtige houding van de koning. Orion heeft Dinang zijn hele leven voorgehouden dat hij eens een voorbeeld moest nemen aan Fodan en Gir. En moet je nu eens kijken: Orions geliefde Fodan en Gir zitten onder de plak bij Tronador en nog weigert hij zijn zonen af te vallen. Eigenlijk is het een triest verhaal dat raakvlakken heeft met het verhaal van de drieling.’
Meroboth, die gewoontegetrouw voorop reed, hield halt bij een kleine bomengroep. Hier brachten ze de nacht door. Een rustige nacht.
De volgende dag rond het middaguur reden ze Elfenland binnen.
Het landschap veranderde geleidelijk in een sprookjesachtige wereld. Lage heuvels bedekt met groen gras strekten zich voor hen uit. Hier en daar stonden groepjes berken met hun witte stammen en volle kronen. In de verte lagen dennenbossen die hun heerlijke geur met de wind verspreidden. In de kleine valleien tussen de heuvels lagen enkele meertjes met blauw water en oranje goudvissen.
Vredig zongen de grasvogeltjes terwijl ze hun weg vervolgden. De zon scheen helder aan een strakblauwe lucht. Volgens Sirus regende het zelden in deze omgeving. Genietend keek Cyane om zich heen. Ze kon zich niet voorstellen dat juist dit land aan de rand van een burgeroorlog stond.
Nadat ze een klein uur hadden gereden viel het haar op dat er geen huizen stonden en dat ook de groene weiden nergens omheind waren. ‘Waar wonen de Elfen eigenlijk?’ vroeg ze aan Sirus.
Hij grijnsde. Blijkbaar had hij deze vraag al verwacht. ‘Alle Elfen wonen in de Burcht van Orion.’
Niet begrijpend keek ze hem aan. ‘Wonen ze allemaal bij de koning?’
‘Ja, inderdaad,’ zei Sirus.
Meroboth, die het gesprekje had gevolgd, draaide zich om. ‘Je zult het straks zien, Cyane. De Burcht van Orion is het meest bijzondere bouwwerk in de wereld. Zelfs Banadoor valt hierbij in het niet.’
Cyane popelde van nieuwsgierigheid. Ze keek Meroboth en Sirus smekend aan, maar het tweetal zweeg. Sirus wist haar aandacht handig af te leiden. Met een gemeen lachje knikte hij naar Ikor. De Fee reed helemaal achteraan sinds ze Elfenland waren binnengereden. Hij had zijn mantel om zich heen geslagen en hij keek oplettend om zich heen. ‘Ik geloof niet dat onze Fee net zo van deze rit geniet als wij,’ siste Sirus.
‘Wat is er met hem?’ vroeg Cyane.
‘Elfen en Feeën hebben een moeizame relatie,’ vertelde Sirus. ‘Het zijn van oorsprong verwante volken, maar sinds een onfortuinlijk akkefietje met een Eenhoorn eeuwen geleden kunnen ze elkaars bloed wel drinken. Ik heb eerlijk gezegd nooit begrepen waar ze zich zo druk om maakten.’
‘Dat komt doordat jij Eenhoorns hardnekkig als een soort paarden blijft zien,’ mengde Meroboth zich in het gesprek. ‘Luister niet naar mijn vriend, Cyane, want het ligt allemaal wat ingewikkelder. Ikor heeft reden bang te zijn, al zal het gevaar niet direct van de Elfen komen.’
Cyane gaf Horizon de sporen en ging naast de oude man rijden. Meer aanmoediging had Meroboth niet nodig om zijn verhaal te vertellen.
‘O, o, daar krijgen we het zielige verhaal over sprekende paarden weer,’ mompelde Sirus achter hen.
Meroboth knipoogde naar Cyane. ‘Je zou toch denken dat een man die de beste jaren van zijn leven bij magiërs heeft doorgebracht wat meer waarde aan magie zou hechten,’ zei hij zo hard dat Sirus het kon horen. De Nudoor mompelde iets onverstaanbaars. Meroboth wendde zich tot Cyane. ‘Eenhoorns zijn mythische wezens. Het is een apart volk.’
‘Snik, snik,’ zei Sirus.
‘Hoewel niet iedereen dat gelooft,’ vervolgde Meroboth onverstoorbaar. ‘Eeuwen geleden woonden de eenhoorns in het Feeënrijk. Hun band met dat volk was hecht. Ze spraken elkaars taal en ze erkenden elkaars cultuur. Een van de Feeënkoningen was echter jaloers op het geschenk van Dar aan de eenhoorns: de luchtmagie. Hij wilde die macht ook beheersen en joeg de eenhoorns genadeloos op in een poging de magie van hen af te pakken. Hierop zijn de eenhoorns naar Elfenland gevlucht. De koning kreeg spijt en wilde de dieren terug, maar de Elfen beschouwden alles binnen hun landsgrenzen als hun bezit. Op dat moment waren de eenhoorns nog vrij. Ze hadden ook zelf kunnen terugkeren. Dat deden ze niet. Ze kwamen onder bescherming van de Elfen te staan. Hoewel Elfen niet met eenhoorns kunnen praten, was hun relatie in eerste instantie gelijkwaardig. In de loop der honderden jaren veranderde dat. Nu zijn de eenhoorns de slaven van de Elfen. Hun mythe is verloren gegaan. De Elfen beschouwen hen als lastdieren, vergelijkbaar met paarden.
Het schijnt dat de eenhoorns de schuld van dit alles nog steeds bij de Feeën leggen. In het verleden hebben eenhoorns Feeën weieens aangevallen, vaak met dodelijke afloop. Feeën zijn, afgezien van magiërszonen, nog steeds de enigen die met eenhoorns kunnen praten.’
‘O, dus u kunt ook met hen praten?’ vroeg Cyane gefascineerd.
Meroboth schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik ben een magiër. Ik ben geen magiërszoon. Ik heb mijn vader nooit gekend, maar hij was geen magiër. Ik kan dus niet met eenhoorns praten. Ik geloof niet dat er magiërszonen zijn op deze wereld. Mijn broers en ik zijn de enige magiërs en voor zover ik weet hebben zij geen kinderen. Delamar heeft ook nooit kinderen gekregen.’
Cyane dacht hier over na en keek toen naar Ikor. ‘Hij kan wel met hen praten, hè?’
‘Ja, maar hij zal dat beslist niet willen,’ lachte Meroboth.
Cyane hoopte dat ze de eenhoorns zou ontmoeten. Volgens Meroboth was daar een grote kans op, want Orion bezat een groot aantal van deze dieren.
Zeven
In het heuvelachtige grasland overnachtten ze. De volgende dag naderden ze in de loop van de middag de Burcht van Orion. De burcht was eerst alleen maar een schittering achter een verre heuvel en hij zou Cyane niet eens zijn opgevallen als Sirus haar er niet op had gewezen. . Ze rekte zich uit om een eerste glimp op te vangen en de schittering werd feller.
Ze reden een volgende heuvel over. Nu zag Cyane diverse torens. Het heldere zonlicht speelde op de torens, waardoor die allerlei kleuren kregen. Cyanes ogen werden groot. Verbouwereerd keek ze Sirus aan. ‘Dat kan toch niet,’ stamelde ze.
‘Wat?’ vroeg Sirus quasi onschuldig.
‘Die torens, ze lijken wel van kristal.’
‘Dat klopt,’ zei Sirus laconiek.
De nieuwsgierigheid werd haar nu te veel. Ze gaf Horizon de sporen en stoof iedereen voorbij.
‘Hé!’ gilde Giffor, die zich tot nu toe op de achtergrond had gehouden. Ook hij stootte met zijn hielen in de flanken van zijn pony. Het beestje probeerde op zijn korte beentjes Horizon bij te houden. ‘Kom terug met mijn zwaard!’
Even draaide Cyane zich om. Haar lange blonde haar, dat in een losse vlecht was gebonden, waaierde nu los om haar heen. Het was prachtig weer. Ze voelde zich vrij op de rug van haar paard. Het herinnerde haar aan haar jeugd toen ze uren met Tiron door een zelfde soort landschap reed.
Ze beet op haar lip. Giffor was altijd in de buurt. Hij beschermde het magische wapen met zijn leven en ze had geleerd de Dwerg te accepteren. Ze had wel medelijden met hem zoals hij haar wanhopig probeerde bij te houden op zijn pony. Zijn ronde gezicht was rood aangelopen van verontwaardiging en ze hoorde hem al vloeken. ‘Jij Akonese bedriegster, monster uit het Moeras van Agis, kom terug!’