Выбрать главу

‘Orion is in de troonzaal,’ vertelde Tiron.

Ze volgden hem door een hal naar een versierde deur, die onmiddellijk openzwaaide. Een lange rode loper strekte zich voor hen uit, recht naar een kristallen troon in de verte.

Op de troon zat een oude, gebogen Elf in een roodfluwelen met bont afgezette mantel. Zijn blauwe ogen stonden lusteloos. Zijn gezicht was ingevallen. Verdriet en wanhoop tekenden zijn trekken.

Meroboth stapte naar voren. ‘Orion. Ik leef mee met je verlies,’ zei hij zacht.

De Elfenkoning keek op. ‘Meroboth. Het is goed je weer te zien. ‘Zijn stem was krachteloos. Zijn ogen gleden over de rest van het gezelschap. Sirus en Ikor moest hij kennen, maar hij gaf geen enkele reactie. De Elfenkoning leek weggezonken in een peilloos verdriet.

‘Mijn zoon is door Adanar vermoord, Meroboth,’ zei hij.

‘Ik weet het. Die rat zal boeten voor alles wat hij je aangedaan heeft,’ beloofde Meroboth.

‘Nu ben ik alle drie mijn zonen kwijt. ‘Orion negeerde de woorden van zijn oude vriend.

‘Weten Fodan en Gir het al?’ vroeg Meroboth.

‘Ik heb een boodschapper gestuurd,’ zei Orion.

Meroboth nam de koning aandachtig op en gebaarde toen de anderen met hem de troonzaal te verlaten. Orion merkte niet eens dat ze vertrokken.

Op verzoek van Meroboth leidde Tiron hen naar een kleinere zaal waar een grote tafel en stoelen stonden. Tegen de muren stonden borstbeelden van Elfen op marmeren sokkels. Iedereen nam plaats rond de tafel.

‘Vertel me alles wat je weet,Tiron,’ zei Meroboth.

Tiron keek strak naar Ikor en zweeg veelbetekenend.

Meroboth zuchtte demonstratief. ‘Je zult aan hem moeten wennen,Tiron, want hij reist met ons mee door het Feeenrijk. Of we het nu leuk vinden of niet, we hebben hem nodig.’

‘Daarom hoef ik hem niet te vertrouwen,’ zei Tiron koppig-

‘Als het een troost is: dat doen wij ook niet,’ zei Sirus.

Tiron leek te aarzelen, gaf toen toch toe en begon te vertellen. Hij verhaalde van zijn tocht door Akonia met Taven en Pernice en van zijn ontmoeting met Séran Tonoran, de koopman, die een dubbelspion bleek te zijn. Ten slotte vertelde hij over zijn reis met Nio en Pendaro en hun metgezellen, aanhangers van Dinang. Over het ongeluk met de eenhoorn Domarin, die hem de luchtmagie had gegeven, zweeg hij echter.

‘Zo kwamen we bij Dinang en hij bleek ernstig ziek te zijn,’ ging Tiron verder. ‘Ik moest hem beloven voor zijn groep te zorgen, totdat zijn medestander in staat zou zijn de groep aan zijn leger toe te voegen. Nio heeft momenteel de leiding. Ze zijn niet ver van de burcht verwijderd.’

‘Dus Dinang is al die tijd gesteund door iemand uit het Rijk der Duisternis,’ begreep Meroboth. ‘Vandaar dat hij zo halsstarrig bleef volhouden.’

‘En zijn strijd is al die tijd voor niets geweest,’ zei Tiron bitter. ‘Nietwaar, Ikor?’

Ikor sloeg zijn armen over elkaar en zweeg.

‘Wat bedoel je?’ vroeg Meroboth.

‘Dinangs groep werd van middelen en informatie voorzien door deze Fee, hier,’ zei Tiron. ‘Met de bedoeling de hele groep aan Tronador uit te leveren zodra hij de kans had. Want Tronador was Elfenland zeker kwijtgeraakt als Dinang op de troon was gekomen.’

Meroboth draaide zich met een ruk om naar Ikor. Tot Cyanes verbazing was de Fee bleek geworden.

‘Is dat waar?’ blafte de oude man Ikor toe.

‘Zou je me geloven als ik het ontkende?’ Ikor keek hem hooghartig aan.

‘Waarschijnlijk niet,’ zei Meroboth.

‘Dinang dacht dat hij door Adanar gedood werd,’ vertelde Tiron.

‘Je zei toch dat Ramart het adderkruid aan zijn maaltijden had toegevoegd?’ merkte Sirus op.

‘Wat ben je toch een schoft, Ikor,’ zei Meroboth.

De Fee had een verbeten trek om zijn mond, maar hij deed geen moeite de vreselijke beschuldiging te ontkennen. Hij stond op en liep naar een hoek van de zaal.

‘En je wilt hem meenemen op deze reis?’ zei Tiron. ‘Ik zou daar nog maar eens even over nadenken.’

Voor iemand ook maar iets kon zeggen werd de deur van de kleine zaal opengegooid. Geschrokken keek iedereen naar het figuurtje dat in grote haast binnen kwam rennen.

Ze was klein, tenger, Elfs en mooi. Ze had een bijna parelwitte huid, lang blond haar en grote, lichtblauwe ogen die heftig straalden in een fijn gezichtje. Ze was gekleed in een kostbaar goudkleurig gewaad dat was afgezet met zorgvuldig zilveren stikwerk.

‘Meroboth,’ hijgde ze toen ze voor de tafel stilstond.

‘Wananka. ‘Meroboth stond op om de enige dochter van Orion te begroeten, maar Wananka gunde zich daarvoor de tijd niet. ‘De boodschapper is terug,’ vertelde ze gehaast.

‘Fodan en Gir komen hierheen voor de begrafenis en om de troonopvolging te regelen.’

‘Wat? ‘Meroboth ging weer zitten. Bezorgd keek hij naar Sirus die dezelfde conclusies trok als de oude man. ‘Dat is niet zo best.’

‘Mijn land valt in handen van Tronador,’ gilde het tere meisje, ‘alleen omdat ik de troon niet mag bestijgen.’

Het bleef even stil na de uitbarsting van de prinses. Cyane had inmiddels genoeg gehoord om de situatie te kunnen inschatten. Fodan en Gir zouden geen moeite hebben hun wankelende vader over te halen de troon aan een van hen over te laten. Orion zou alleen maar dankbaar zijn dat zijn twee andere zonen daar belangstelling voor toonden. Maar Fodan en Gir waren inwoners van het Rijk der Duisternis. Ze zouden niet aarzelen Elfenland aan Tronador uit te leveren.

‘Ik zal met Orion praten,’ beloofde Meroboth. Hij stond weer op en gebaarde Cyane hem te volgen. Ze begreep niet waarom de oude man juist haar bij dat gesprek wilde hebben, maar ze gehoorzaamde meteen. Ze liepen de kleine zaal uit, nagestaard door Wananka.

‘Ik wil je laten zien wat Tronador met volken doet,’ legde Meroboth Cyane kort uit terwijl ze terugliepen naar de troonzaal.

Cyane knikte zwijgend.

Ze troffen de Elfenkoning precies aan zoals ze hem hadden achtergelaten: hangend op zijn troon, verzonken in melancholiek gepeins.

Meroboth liep zonder plichtplegingen naar de troon en stuurde de aanwezige bedienden met een handgebaar weg. Hij knielde voor Orion neer en dwong hem zo hem aan te kijken.

‘Ik hoorde dat Fodan en Gir terugkomen.’

‘Mijn geliefde zonen,’ mompelde Orion. ‘Nu komt alles goed.’

‘Ze zullen je land aan Tronador uitleveren.’

‘Zij zijn mijn zonen. Aan hen komt mijn rijk toe,’ zei Orion vlak.

Cyane vroeg zich af of de koning wel hoorde wat Meroboth had gezegd.

‘Wananka zou een uitstekende koningin zijn,’ drong Meroboth aan.

‘Zij is een vrouw.’

‘En de enige van je kinderen die je trouw is gebleven,’ zei Meroboth.

‘Ze is een vrouw,’ herhaalde Orion alleen maar.

Meroboth stond op en keek peinzend op zijn vriend neer. Zijn blik verhardde zich. ‘Verdomme, Orion,’ sprak hij zacht.

Voor het eerst keek de koning op.

‘Waar ben je mee bezig? Je bent bereid je volk uit te leveren aan de zwarte magiër.’

Orion verrees van zijn troon. Lang, mager en enigszins gebogen door ouderdom en het leed dat op zijn schouders drukte. Zijn ogen schitterden koortsachtig. ‘Jouw broer heeft mijn leven vernietigd,’ beet Orion Meroboth toe. Zijn stem was plotseling fel en vol haat.

Meroboth week niet voor de woede van de koning. Hij bleef staan waar hij stond en wendde zijn ogen niet af van Orion.

‘Jouw broer heeft mijn gezin uit elkaar gerukt. Broers die elkaar haten, zonen die hun vader haten. Jij hebt geen kinderen, Meroboth. Je weet niet hoe het is.’

‘O nee?’ vroeg Meroboth zacht. ‘Tronador is inderdaad mijn bloedeigen broer. Ik haat hem, Orion. Ik haat mijn eigen broer. Hij heeft ons gezin uit elkaar gerukt. Ik heb Mekaron en Melsaran al jaren niet meer gezien.’

Als twee kemphanen stonden ze tegenover elkaar: de Elfenkoning en de vroegere aardmagiër.

‘Tronador laat zijn vervloekte Fee naar ons zoeken,’ ging Meroboth verder. ‘En hij zal ons doden als hij ons vindt. Dus vertel mij niet dat ik niet weet wat het is, Orion. Ik weet als geen ander wat jij doormaakt.’