Выбрать главу

Het bleef vochtig en klam en Cyane rolde zich behaaglijk op in haar kleed.

Ze wist niet hoelang ze had geslapen toen ze wakker werd gepord. Met een ruk kwam Cyane overeind. Sirus stond naast haar met zijn zwaard in de hand en tuurde de duisternis in. Ook de anderen waren wakker.

Meroboth kwam moeizaam overeind. Bezorgd keek hij in de richting waar het geluid vandaan kwam.

Cyane hoorde het nu ook. Gekraak van takken en het gemompel van diverse stemmen. Ze greep naar het zwaard dat naast haar lag. De groene edelsteen schitterde toen hij het licht van het kampvuur opving. Aandachtig luisterde ze. Sindra zat met gespitste oortjes voor haar. Het kwam Cyane voor dat het geluid overal vandaan kwam, behalve van de kant van het meer met de witte lelies.

Ook Sirus had het gehoord. ‘Ze sluiten ons in,’ fluisterde hij.

‘Wie? ‘Vragend keek Cyane naar Meroboth.

Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik weet het niet. De Varénen zijn volgens mij niet betrokken bij de strijd tegen het Rijk der Duisternis. Ze zijn een eenvoudig bosvolk, dat leeft van de opbrengst van het woud. Het zijn nomaden. Er zijn maar twee nederzettingen, die eigenlijk alleen gebruikt worden voor handel. De Varénen hebben weinig contact met het buitenland. ‘De oude man keek verontrust. ‘Ik ben al lang niet meer hier geweest en ik heb zelden meer iets van hen gehoord.’

‘Dus het kunnen best Varénen zijn,’ concludeerde Sirus.

Meroboth knikte.

‘Het zijn er in ieder geval een hele hoop,’ zei Sirus.

‘Ze blijven van mijn zwaard af!’ gilde Giffor nerveus. Hij drong zich onzachtzinnig naast Cyane.’ Het is al erg genoeg dat zij eraan zit.’

‘Ssst,’ siste Sirus. Hij tuurde door de bomen.

Een tiental fakkels kwam van alle kanten naar hen toe. Nu werden ook de mensen die ze droegen zichtbaar. Cyane keek angstig naar Sirus, die verbeten zijn zwaard vasthield. Ze voelde zich nog niet bedreven genoeg om het op te nemen tegen deze overmacht.

De eerste man brak door het struikgewas, op de voet gevolgd door ongeveer vijftien anderen. De kring sloot zich langzaam om hen heen. De aanvallers drongen hen naar achteren, naar de waterkant.

Cyanes vingers sloten zich om het heft van haar zwaard. Ze wist niet wat ze moest doen. Tientallen vijandige ogen waren op haar gericht. Stuk voor stuk zagen de mannen er grimmig en sterk uit. Hun blote armen en gezichten waren gebruind door het buitenleven. Hun haren lang en onverzorgd.

‘Laat jullie wapens zakken,’ gebood Meroboth plotseling. ‘Dit heeft geen enkele zin.’

‘Dat zijn Varénen,’ zei Sirus.

Meroboth knikte en keek rond, op zoek naar de leider van de groep. Het struikgewas bewoog en er stapte een man naar voren.

Cyane hield haar adem in. Ze herkende hem onmiddellijk als Ramart, de Morf die ze ruim een week geleden bij het Meer van Bendar hadden verslagen. Hij had schone kleding aan en leek een stuk zelfverzekerder.

‘Dag, Meroboth. We ontmoeten elkaar weer,’ zei hij.

‘Jij rat,’ siste Sirus. ‘Laat ons met rust.’

Ramart schudde zijn hoofd. ‘Dat zal niet gaan. Ik heb orders jullie mee te nemen.’

De groep Varénen sloot zich dichter om hen heen. Ze waren gewapend met stevige stokken en een aantal droeg een pijl en boog.

‘Die orders komen van Ikor, neem ik aan?’ vroeg Meroboth, die ijzig kalm leek.

Ramart grijnsde onaangenaam ter bevestiging.

‘Verdomme,’ zei Sirus en nu zei zelfs Gondolin er niets van.

Cyanes hart ging als een razende tekeer. Ze waren in de handen gevallen van een van Tronadors gevaarlijkste handlangers: de Zwarte Fee Ikor. Hij zou niet aarzelen hen te doden om te voorkomen dat ze hun taak zouden uitvoeren.

Meroboths gezicht stond grimmig, maar hij zei niets.

In een taal die Cyane niet verstond, sprak Ramart met een van de Varénen. Die liep naar voren en doofde het vuur. Toen gebaarde Ramart dat ze hem moesten volgen. Verbaasd keken Sirus en Cyane elkaar aan. Hoewel de Varénen zo om hen heen liepen dat ze niet konden ontsnappen, kwamen ze niet dicht bij hen in de buurt. Ook deden ze geen moeite Sirus en Cyane hun wapens afhandig te maken.

Ondanks het licht van de vele fakkels moest Cyane goed opletten. Het pad was smal en vol hindernissen. Lange, dunne wortels kronkelden over de bodem.

Sirus had Gondolin bij de arm genomen en leidde haar voorzichtig en zorgzaam langs de obstakels. Meroboth volgde hen moeizaam. Achter hem liepen Sindra en Giffor. Na verloop van tijd nam Giffor de zwarte kat in zijn armen en droeg haar over de wortels heen.

Zwijgend volgden ze Ramart, die zich behendig een weg door het bos baande. Hij leek een andere man dan die ze toen hadden verjaagd. Hij had zijn vale kleding verruild voor een donkerblauwe tuniek en een zwarte broek. Zijn zandkleurige haar was schoon en netjes gekamd. Hij liep fier en zelfverzekerd.

Ondertussen dacht Cyane na over een manier om te ontsnappen. Vechten was uitgesloten, maar ze wist zeker dat Meroboth een trucje achter de hand had. Haar vertrouwen in de oude man was nog even groot, ondanks zijn verzwakte lichaam. Zijn geest was nog steeds scherp. Misschien kon hij de situatie die was ontstaan tussen Ikor en zijn concurrent Adanar uitbuiten.

Uren struinden ze door het woud. Het liep tegen de morgen toen Cyane het zachte ruisen van een rivier hoorde.

‘Dat is de Ren,’ zei Sirus.

Een rode bal kwam langzaam boven de bomen te voorschijn. Een nieuwe dag was aangebroken. Aan hun linkerkant dook de smalle Malla weer op en die bleven ze volgen tot het stroompje uitkwam in de Ren, een brede, rustig stromende rivier. En daar, op een stuk groen aan twee kanten ingeklemd door het water, stond een aantal primitieve hutjes.

‘We zijn er,’ zei Ramart. Hij sprak de mannen in de vreemde taal toe en het gezelschap werd zachtzinnig maar beslist naar een van de hutjes geleid. Een voor een gingen ze naar binnen. Het hutje was eenvoudig. Er stonden enkele houten stoelen en een tafel. De grond bestond uit zand. Er waren geen ramen.

Meroboth en Sirus keken verbaasd rond.

‘Hier klopt iets niet,’ zei Meroboth.

‘Ikor maakt geen gevangenen. Hij doodt zijn vijanden meteen,’ merkte Sirus op.

‘En dan die Varénen. Ze werken nooit voor buitenlanders.’ Meroboth ging op een van de stoelen zitten en keek om zich heen.

Ook de anderen installeerden zich zo goed en zo kwaad als dat ging. Sirus leidde Gondolin naar een andere stoel. Heimelijk bedacht Cyane dat haar gezelschapsdame behoorlijk door de Nudoor in de watten werd gelegd. Ze mopperde een stuk minder.

Iedereen zat nog maar net of er werd netjes op de deur geklopt. Niemand deed moeite te antwoorden. Na enkele seconden werd er opnieuw geklopt.

‘O, vooruit,’ mopperde Sirus. ‘Binnen!’ galmde hij er achteraan.

Onmiddellijk ging de deur open en kwam er een Vareen binnen. Hij bezweek bijna onder een groot dienblad. Op het blad lagen allerlei soorten fruit. De Vareen zette het op tafel, knikte hen toe en verliet de hut.

‘Het wordt steeds vreemder,’ vond Meroboth. Hij greep een stuk fruit en bekeek het nauwkeurig. ‘Vareense lekkernijen. Neem gerust.’ Zelf nam hij een grote hap. Ook de anderen pakten fruit. Al kauwend wachtten ze gelaten op wat komen ging.

Twee

Na ongeveer een uur vond Cyane de spanning ondraaglijk worden. Meroboth en Sirus leken zich niet zo druk te maken. Sirus praatte zachtjes met Gondolin. Meroboth staarde voor zich uit. In een hoekje op de zanderige grond zat Giffor met Sindra vlak naast hem.

Cyane stond op en liep onrustig heen en weer. Plotseling ging de deur open. Iedereen keek verschrikt op naar de lange, magere man in de deuropening. Hij droeg een dure, bruinfluwelen mantel met zwarte kleding daaronder. Hij had zwarte pupilloze ogen in een mager en bleek gezicht met een hoog voorhoofd. Zijn oren waren puntig en grotendeels verborgen onder sluik blond haar.

Sinds hun eerste ontmoeting had Cyane deze man altijd in haar achterhoofd gehouden. Hij leek nauwelijks ouder geworden.