Выбрать главу

‘Het gaat haar wel lukken,’ zei Meroboth vanaf de rug van zijn paardje.

‘Ja, het is een taai grietje,’ meende Sirus.

‘Gelukkig heeft Orion net op tijd zijn fouten ingezien,’ vond Meroboth. ‘Mijn arme vriend, de prijs was hoog.’

‘Nog steeds je vriend, Meroboth?’ vroeg Sirus.

‘Natuurlijk,’ zei de oude man. ‘Ik weet als geen ander hoe verleidelijk Tronador kan zijn. Er was een tijd dat ook ik bijna voor hem was gezwicht. Hij is verdomme mijn broer. Ik weet precies wat Orion doormaakt.’

‘Elfenland zal nooit meer hetzelfde zijn,’ mijmerde Sirus.

‘Misschien wordt het er wel beter nu er een vrouw aan het roer staat,’ opperde Meroboth met twinkelende ogen. Hij wendde zijn paard en ging de heuvel af.

Cyane wierp nog een blik op de prachtige kristallen Burcht van Orion en volgde toen de oude man, zoals ze dat al weken deed.

Negen

Het kampvuur verspreidde zijn grillige licht over de omgeving. Zeven personen warmden zich aan de vlammen in de koude, heldere nacht. Vijf van de zeven praatten zachtjes met elkaar. De Dwerg, die afwezig over de kop van een zwarte kat aaide, deed niet mee aan het gesprek. Een Fee zat achteraf van het groepje.

Verborgen in het lage struikgewas schuilde een man. Hij kende die Fee maar al te goed. Vreemd dat Ikor nu hier was. De man sloeg zijn zwarte mantel dichter om zich heen terwijl hij het gezelschap nauwkeurig observeerde. Zijn gezicht was bedekt met een zwarte sjaal. Alleen zijn ogen waren zichtbaar: het ene blauw, het andere pupilloos zwart.

Zorgvuldig nam hij elk gezicht in zich op. Het meisje was nog erg jong. Iets in de lijnen van haar fijne gezicht vertelde hem dat ze snel volwassen was geworden de afgelopen tijd. Ook de jonge man naast haar had een blik die niet bij zijn leeftijd paste. De Nudoor leek de vrolijkste van het gezelschap. Met een kruik in de hand vertelde hij sterke verhalen over zijn jeugd. Zijn andere arm lag beschermend over de schouders van een knappe vrouw, die dat gewillig toeliet. De Dwerg zag er vuil en nors uit, maar hij behandelde het dier naast hem met liefde en zorg. En dan de oude man. Er was geen twijfel over mogelijk. Hij moest de aardmagiër Meroboth zijn, de broer van Mekaron. Ze leken op elkaar. Meroboth was magerder en schijnbaar een stuk makkelijker in de omgang. Onmiskenbaar was hij echter een van de drieling. Wat deed Ikor bij hem?

‘Laten we gaan slapen,’ stelde Meroboth voor. ‘Het is morgen weer vroeg dag.’

‘Ik neem de eerste wacht wel,’ zei de Nudoor.

‘Gaan we morgen naar Soronor?’ vroeg het jonge meisje.

‘Ja, misschien hebben ze daar informatie over Iss,’ zei de Nudoor. ‘Die vent lijkt wel van de aardbodem verdwenen.’

De gedaante achter de struiken keek snel naar Ikor. Die reageerde niet op het gesprek en staarde naar het vuur.

De anderen rolden zich in dekens en sliepen algauw in. De Nudoor hield het vuur gaande. Hij liep op en neer om wakker te blijven. Hoewel Ikor ook niet sliep, deed de Nudoor geen moeite een gesprek met hem aan te knopen. Na verloop van tijd maakte hij de Dwerg wakker om zijn wachtbeurt over te nemen. Het kleine mannetje doodde de tijd door zijn dolk te poetsen. Hij keek op van zijn werk toen Ikor opstond. De Fee knikte de Dwerg even toe en liep toen weg van het kamp.

‘Waar ga je heen?’ vroeg de Dwerg schril.

‘Ik ga naar het meer,’ antwoordde Ikor kort. ‘Maak je geen zorgen, Giffor. Ik kom echt niet terug met een Feeënleger.’

‘Nou, dat kan toch,’ zei Giffor. ‘Je weet het met jou maar nooit.’

Ikor deed geen moeite hierop in te gaan. Met grote passen liep hij verder.

De zwarte gestalte aarzelde niet en ging de Fee achterna. Als een kat sloop hij tussen de struiken door. De begroeiing was laag hier, zo vlak bij het Meer van Kirwa. De man kende het gebied als geen ander. Hij was hier vroeger vaak geweest. Hij wist dat dat voor Ikor ook gold.

Ikors lange bruine mantel waaide achter hem aan toen hij zich naar de oever van het meer begaf. Het water was glad als een spiegel. De maan weerkaatste haar licht op het oppervlak. Vanuit de bosjes zag de gedaante hoe Ikor somber naar zijn beeltenis in het water staarde. Toen keek hij op. Zijn blik gleed langs de oever. Daar, op ongeveer een kilometer afstand, waren de contouren van een kasteel zichtbaar. De Fee aarzelde slechts even en liep toen naar het kasteel.

De man in de struiken volgde hem. Hij zocht zich behendig een weg door het groen. Zijn blauwe oog stond bezorgd.

Het was alsof Ikor naar het kasteel gezogen werd. De man achter hem wist wat de Fee daar zou vinden. Het kasteel, dat eens tot de mooiste bouwwerken van het Feeenrijk behoorde, was een ruïne geworden.

Ikor had het ook gezien. Vlak voor de vervallen poort bleef hij staan en keek omhoog. Vier torens staken zwart af tegen de heldere hemel. Ze waren alle vier gedeeltelijk ingestort. De muren tussen de torens stonden echter nog overeind. De poort stond op een kleine kier, genoeg voor de magere Ikor om naar binnen te glippen. Zijn achtervolger had een soortgelijk postuur.

Ikor was inmiddels de grote binnenplaats overgestoken naar een grote houten deur, prachtig versierd en nog helemaal intact. De Fee opende de deur en ging het vertrek daarachter binnen. De man volgde hem.

Ze stonden in een grote zaal. Roodfluwelen draperieën hingen van het plafond naar beneden. Er zaten grote gaten in en een enkel kleed was doormidden gescheurd of op de grond gevallen. Een grote glasgeblazen kroonluchter hing in het midden van de zaal. Een paar armen waren kapot.

Scherven op de grond toonden het verval. Ook de glas-in-loodramen waren vrijwel allemaal gebroken. Achter in de zaal, op een kleine verhoging, stonden twee gouden tronen. Ze waren bedekt met een dikke laag stof. Versierselen, die er ooit op hadden gezeten, waren verwijderd. Ikor bleef voor de twee tronen stilstaan.

De achtervolger haalde de sjaal van zijn gezicht en sloeg die om zijn hals. Een vreemd gelaat werd zichtbaar. Zijn huid was gedeeltelijk doorzichtig, afgewisseld met grote witte pigmentvlekken. Zijn haar was lang en blond en lag in een staart op zijn rug. Neus en mond waren misvormd evenals zijn oren.

Ikor staarde naar de tronen. ‘Je hebt me gevonden,’ zei hij zonder zich om te draaien.

‘Ik vind je altijd. ‘De stem van de man was niet meer dan een fluistering. Zijn lippen hadden moeite de woorden te vormen. ‘Je hebt me niet verraden aan je vrienden daarbuiten.’

‘Zij zijn mijn vrienden niet.’

‘Waarom, Geronimo?’

Ikor draaide zich met een ruk om. ‘Noem me niet bij die naam.’

‘Ik ken je alleen maar bij die naam.’

‘Geronimo is dood.’ Ikor stond als een standbeeld voor hem.

‘Geronimo staat hier voor me.’ De gedaante sprak de woorden zacht en nadrukkelijk uit.

Ikor schudde zijn hoofd. In zijn magere gezicht stonden scherpe lijnen. Zijn zwarte ogen verloren langzaam hun kilte. ‘Er is te veel gebeurd, Iss.’

De duistere gestalte knikte alleen maar.

‘Is het waar dat je je bij Mekaron hebt aangesloten?’ vroeg Ikor.

‘Ik heb in dit leven slechts twee vrienden gekend, Geronimo,’ zei Iss met zijn zachte stem. ‘Jou en Mekaron.’

‘Dat onrecht heb je niet verdiend,’ zei Ikor.

Iss haalde zijn schouders op. ‘Ik weet niet beter.’

‘Zou je ons naar Mekaron willen brengen, Iss?’ vroeg Ikor. De stem van de anders zo koele Fee klonk plotseling vermoeid. ‘Ik sleep hen al drie weken door het Feeënrijk in de hoop dat jij naar me toe zou komen.’

‘Ik heb lang geaarzeld. ‘Iss deed enkele stappen in de richting van de Fee. ‘Mekaron weet niet dat ik hier ben.’

‘Als je mij niet mee wilt nemen, begrijp ik dat. ‘Ikor keek het wezen voor hem recht aan. ‘Maar alsjeblieft, breng Meroboth bij zijn broer.’

‘Ken je me zo slecht, Geronimo? ‘Het praten vermoeide Iss zichtbaar. Zijn stem werd zwakker en zachter. ‘Ik laat je niet vallen. Nooit.’

Ikor draaide zich om en beklom het podium. Langzaam zeeg hij neer op een van de tronen. ‘Kijk wat er van mij geworden is, Iss. De wereld haat me.’