‘Welkom in mijn leven. ‘De stem van Iss miste elk spoortje van ironie of sarcasme en dat maakte zijn woorden des te prangender. Hij ging op het randje van het podium zitten. Zijn blauwe en zwarte oog keken op naar Ikor. ‘Je had geen keus, Geronimo.’
‘Ik heb honderden onschuldige mensen afgeslacht.’ Ikors stem klonk vlak. Het was nu de vlakheid van een man die zijn ware gevoelens niet onder ogen wilde zien. Het was niet langer de vlakheid van een man die geen enkele emotie had.
‘Maar je hebt Tronadors vertrouwen gewonnen.’
Ikor knikte langzaam. ‘De prijs was hoog.’
Iss stond op. ‘Ik weet niet of de Dryaden je toe zullen laten op het eiland,’ zei hij. ‘Ze zullen Mekaron willen beschermen.’
‘Dat wil jij ook,’ merkte Ikor op.
Iss antwoordde niet. Zwijgend staarde hij naar de Fee. Heel even plooiden Ikors smalle lippen zich in een cynische glimlach. ‘Je vertrouwt me niet. Ik heb mijn werk goed gedaan.’
Iss sloeg zijn zwarte mantel om zich heen en bedekte zijn gezicht met de sjaal. ‘Laten we gaan.’
Ikor rees op van de troon en volgde Iss de zaal uit.
De zon strooide haar warme stralen over de omgeving uit toen Cyane wakker werd. Ze rekte zich uit en wierp de deken van zich af. In het kleine kamp heerste al een grote bedrijvigheid. Sirus en Tiron probeerden in het meer vissen te vangen en Giffor verzorgde de paarden. Gondolin was bezig haar donkerbruine haar te kammen. Cyane zag opeens dat de grijze strengen in haar haar waren toegenomen de afgelopen tijd. Gondolin had ook veel meegemaakt. Cyane wist dat ze zich zorgen maakte over haar en datgene wat haar nog te wachten stond.
Meroboth zat bij het vuur en staarde in de vlammen. Ze zwierven nu drie weken door het Feeënrijk op zoek naar de veerman Iss, de enige persoon die hen bij Mekaron kon brengen. Hun zoektocht had tot nu toe nauwelijks nieuwe informatie opgeleverd. Ikor had overal informanten, maar hij leek niet verder te komen en schijnbaar deed hij er niet erg veel moeite voor. Meroboth had dat ook in de gaten. De sfeer tussen hem en de ongenaakbare Fee was nog verder bekoeld.
Cyane had gemerkt dat Ikor, naarmate ze verder het Feeenrijk in trokken, steeds grimmiger en afweziger werd. Deze reis moest voor hem pijnlijk zijn. Ze waren nu aanbeland bij het Meer van Kirwa, centraal gelegen in het rijk. Ze hadden ook al een bezoek gebracht aan de hoofdstad Ack.
Dat was een triest gezicht geweest. De stad was nagenoeg verlaten en vervallen. De Feeën die ze waren tegengekomen waren gedoemd tot een bestaan in armoede. Het grootste deel van de bevolking was tezamen met hun koningin overgelopen naar het Rijk der Duisternis. Het ooit zo machtige en vooraanstaande Feeënrijk was onbestuurbaar en in een anarchistische staat achtergebleven.
Ze waren nu op weg naar de tweede stad van het rijk, Soronor. Cyane vreesde dat de situatie daar niet veel beter zou zijn. Ze keek om zich heen. Ikor was niet in het kamp.
Niemand schonk daar veel aandacht aan. Ze waren de Fee allemaal liever kwijt dan rijk. Zij dacht daar anders over. Misschien uit misplaatste loyaliteit, want hij bleef een meedogenloze moordenaar, maar hij had haar leven gered.
Ze stond op en liep naar het meer waar Tiron en Sirus tot hun knieën in het water stonden. Op de oever lagen wat spartelende vissen.
‘Goedemorgen slaapkop,’ riep Sirus haar toe.
Tiron glimlachte alleen maar. Cyane voelde haar hart opspringen. Ze werd vuurrood. Haastig draaide ze zich om om zijn blik te ontwijken. In de verte zag ze de ruïne van een kasteel. Meroboth had verteld dat dat vroeger het koninklijk paleis was geweest. Het stond al tientallen jaren leeg nu koningin der Feeën Elenia haar hof in Néfer aTagalet had.
Vrijwel meteen ontwaarde Cyane de twee mannen die langzaam langs de oever naar hen toe kwamen. Een van de twee mannen hield de teugels van een bruine merrie vast. Ze herkende de magere gestalte van Ikor direct. De man in het zwart, die het paard leidde, kende ze niet.
‘Daar is Ikor,’ riep ze naar de twee mannen in het meer. ‘Hij heeft iemand bij zich.’
Tiron en Sirus kwamen snel het water uit. Waakzaam hielden ze het tweetal in de gaten tot het voor hen stond. De man in het zwart had zijn gezicht bedekt. Alleen een blauw en een zwart oog waren zichtbaar. Cyane staarde er verwonderd naar.
‘Dit is Iss,’ zei Ikor. Met grote stappen liep hij verder naar het kamp.
Iss knikte hen toe en ging de Fee achterna.
‘Nou, dat weten we dan ook weer,’ zei Sirus. ‘Waar komt die opeens vandaan?’
Tiron haalde zijn schouders op. Hij pakte de vissen op en samen keerden ook zij terug naar het kamp. Daar had Ikor Iss inmiddels aan Meroboth voorgesteld. De Fee was bij het vuur gaan zitten terwijl de oude man de mysterieuze veerman aan een spervuur van vragen onderwierp. ‘Waar is mijn broer? Klopt het dat hij in Dryadenland is? Wat heeft hij al die tijd gedaan?’
Iss, die schijnbaar moeite had met spreken, zweeg.
Sirus liep naar het tweetal toe en gebaarde Meroboth te gaan zitten. ‘Die arme man krijgt er geen woord tussen,’ zei hij lachend.
De anderen kwamen ook dichterbij en wachtten af. Langzaam haalde Iss de sjaal van zijn gezicht. Cyane haalde scherp adem en ze hoorde hoe Gondolin naast haar hetzelfde deed. Verschrikt keken ze naar het mismaakte gezicht van Iss. Meroboth en Sirus keken ook, maar meer met interesse dan met afschuw.
‘Hoe is het mogelijk,’ mompelde Sirus.
‘Jij bent dus echt een kruising tussen een Dryade en een Fee,’ constateerde Meroboth.
Iss knikte alleen maar.
Cyane staarde naar zijn benige lichaam en naar zijn handen met de lange vingers waarvan de huid hier en daar ook doorzichtig was. Ze zag de aderen lopen. Het viel haar op dat er uitsteeksels op zijn lichaam zaten die er eigenlijk niet hoorden te zitten. Alsof het lichaam geen keus had kunnen maken welke kant het op zou groeien. Ze voelde opeens de ogen van de veerman op haar rusten en beschaamd boog ze haar hoofd. Iedereen staarde de man aan alsof hij een soort zeldzaam relikwie was in plaats van een persoon met gevoelens.
De enige die niet naar Iss keek, was Ikor. Hij staarde zwijgend in het vuur.
‘Ik zal jullie naar Mekaron brengen,’ zei Iss met zijn zachte stem.
‘Is alles goed met hem?’ vroeg Meroboth.
‘Hij maakte het goed toen ik hem verliet,’ zei Iss.
‘Hoe heeft Ikor je gevonden?’ vroeg Sirus. Hij keek vragend naar de Fee. Ikor keek niet op.
‘Ik heb Ikor gevonden,’ zei Iss eenvoudig.
Meroboth stond op. ‘Laten we gaan,’ zei hij.
Cyane zag aan zijn twinkelende ogen dat hij nauwelijks kon wachten tot het moment dat hij Mekaron weer zou zien. Zijzelf was inmiddels erg nieuwsgierig geworden naar de in afzondering levende watermagiër, die de afzichtelijke Iss in bescherming had genomen. Maar nu het moment naderde dat twee van de drie broers herenigd zouden worden, maakte ze zich meer en meer zorgen over het lot van de derde broer.
Ergens in het Rijk der Duisternis zwierf Melsaran met Adanar op zijn hielen. Het was heel lang geleden dat ze een teken van leven hadden vernomen van de vuurmagiër. Naast zich voelde Cyane opeens de harige vacht van Sindra. Trouwhartig keek ze naar het meisje op. Cyane aaide haar over haar zwarte kop. ‘Ik hoop dat alles goed met hem is,’ fluisterde ze in een van de kattenoortjes.
Sindra spinde. Cyane durfde te zweren dat ze zo antwoord gaf. Ze bekeek het dier nauwkeurig, maar Sindra was en bleef een kat. Zo op het eerste gezicht was er niets bijzonders aan haar te ontdekken.
Sirus doofde het vuur en iedereen besteeg zijn rijdier. Cyane zag dat Iss lenig zijn paard beklom. Zijn mismaakte lichaam was blijkbaar erg soepel. De veerman knikte even naar Ikor voor hij naar Meroboth ging. Samen met de oude man nam hij het voortouw.
Na overleg besliste Meroboth dat ze de Hotur zouden volgen. Deze grote rivier had zijn oorsprong in het Meer van Kirwa en stroomde rechtstreeks naar het Dryadenmeer. Bij de monding van de Hotur lag het schip van Iss, dat hen naar Dryadenland zou brengen.