Выбрать главу

‘De Hotur is de moeder van alle rivieren in het Feeënrijk,’ vertelde Sirus aan Cyane en Gondolin. ‘Grote stromen als de Jenagar, de Pinedor, de Lider en de Per beginnen bij de Hotur. Vanuit deze rivieren takken weer tientallen kleinere stroompjes af. Die geven het Feeënrijk haar waterrijke karakter.’

Langs de oevers van het meer trokken ze naar de delta van de Hotur. Ze reden in een dichte groep, alleen Ikor bleef ver achter. Af en toe keek Cyane naar hem om. Ikor was een fiere rijder, maar zijn kaarsrechte houding drukte nu niet alleen afstandelijkheid uit. Er was nog iets anders, al kon ze het niet direct plaatsen.

De Hotur was een brede rivier. Ze konden nauwelijks de overkant zien. De oever en het water wemelden van leven. Soms zwommen er rivierdolfijnen met hen op. Ze waren wit of grijs en ze hadden een grote, langwerpige snuit. Hun intelligente oogjes hielden het gezelschap soms urenlang in de gaten terwijl de dolfijnen al buitelend hun weg vervolgden.

Kleinere zoogdieren zoals bevers en otters maakten meestal dat ze wegkwamen bij de aanblik van de grote, briesende paarden. In het groen van de oever waren soms groepen kleine apen te zien. Ze speelden in de bomen, die soms bijna helemaal in het water hingen en waarvan de wortels door het water overspoeld waren. In de takken van de bomen zaten kleurige vogels die het woud voor hun komst waarschuwden met luide krassen en kreten. In de nu snel opkomende klamme warmte vlogen ook grote insecten rond.

Meroboth reed voorop op het smalle pad. Bijna reed hij het web van een reuzenkogelspin in. Cyane rilde bij de aanblik van het dier. Samen met Gondolin stond ze erop het web te omzeilen, hoewel Sirus tegenwierp dat er in het groen waarschijnlijk veel meer gruwelijkheden verborgen waren.

Halverwege de middag kwamen ze bij de eerste afsplitsing van de Hotur, de Jenagar. De twee rivieren stroomden hier in een rotsachtig gebied en de Jenagar lag ver beneden hen. Een oude touwbrug verbond de ene oever met de andere. Vier touwen, twee onder en twee boven, waren naar de overkant getrokken. Op de twee onderste touwen waren planken vastgemaakt en tussen het onderste en bovenste touw zaten ook weer touwen. Het zag er niet al te stevig uit.

‘Eeuwen geleden was dit een belangrijke handelsroute,’ vertelde Meroboth. ‘Op de Hotur kan niet gevaren worden, dus volgde men de rivier simpelweg tot aan het Dryadenmeer.’

‘Bedoel je dat deze brug al eeuwen oud is?’ vroeg Sirus terwijl hij naar het wankele oversteekpunt keek.

‘Ach, ze zullen in de loop der tijd hier en daar best wel een touwtje en een plankje vervangen hebben,’ zei Meroboth.

Helaas bleken de paarden daar niet van overtuigd. Ze weigerden stuk voor stuk de brug te betreden. Cyane kon hen dat niet echt kwalijk nemen als ze keek naar het kolkende water beneden.

Giffor sloeg, zittend op een boomstam, van een afstandje het geploeter van Tiron, Sirus en Meroboth gade. Sirus trok boos aan de teugels van Mak Tarra. Het sterke dier verzette geen hoef. Meroboth slaakte een zucht en liet zijn eigen paard los. Hij knikte naar de Dwerg en zei: ‘Zullen we het dan maar vragen?’

Sirus gaf het op en zei met tegenzin: ‘Vooruit dan maar.’

‘Giffor, wil je ons alsjeblieft helpen?’ vroeg Meroboth.

Onmiddellijk stond de smid op en liep naar Mak Tarra. Hij pakte het dier bij de teugels en sprak het sussend toe. Toen liep hij langzaam met het paard de brug op. Mak Tarra volgde gewillig. Na enkele minuten bereikten ze veilig de overkant.

Sirus schudde ongelovig zijn hoofd. ‘Hij is de onmogelijkste Dwerg die ik heb meegemaakt, maar met dieren omgaan kan hij.’

Cyane ontdekte echter dat Ikor en Iss ook geen moeite hadden bun rijdieren naar de overkant te brengen. Ikors vurige zwarte hengst was niet makkelijk in de omgang. Hij was zelfs nog groter dan de toch al forse Mak Tarra en hij duldde niemand in zijn buurt dan Ikor en Giffor. Ook van de andere paarden moest hij niets hebben, vooral niet van Horizon, die hij blijkbaar als concurrent zag. Om de een of andere reden paste het temperamentvolle, koninklijke dier uitstekend bij de ongenaakbare Fee.

De bruine merrie van Iss was een goed verzorgd en rustig dier. Er ging weinig van haar uit. Toch leek ze bijzonder gesteld op haar eigenaar, gezien het feit dat ze hem steeds enthousiast begroette. Ze trok zich weinig aan van zijn uiterlijk.

Met de hulp van Ikor en Iss had Giffor alle dieren snel aan de overkant. Nu hoefden alleen Gondolin, Meroboth, Sirus, Tiron en Cyane het water nog over te steken.

Cyane was de eerste die de brug betrad. Prompt begreep ze de angst van de dieren. Het hout kraakte en de touwen zagen er versleten en oud uit. Hier en daar rafelde een touw. De brug wiebelde in de wind. Diep onder haar kolkte het water van de Jenagar. Ze keek recht voor zich uit naar de overkant, waar Iss, Ikor en Giffor met de paarden en Sindra stonden. Langzaam stak ze de brug over, het krakende hout negerend. Achter zich voelde ze de sterke aanwezigheid van Tiron. ‘We zijn er bijna, meisje,’ zei hij zacht. Ze knikte en haalde opgelucht adem toen ze de overkant bereikte.

‘Dit zouden we in ons land nooit toestaan,’ zei Giffor nijdig met een venijnige blik naar Ikor. De Fee trok zich zoals gewoonlijk niets aan van de opmerkingen van de meestersmid. Hij staarde naar de overkant, waar Meroboth zijn eerste wankele stappen op de brug maakte. Hij hield zich vast aan de touwen. Voorzichtig schuifelde hij naar de overkant.

Sirus nam Gondolin bij de hand en liep voorop de brug op. Cyane hoorde het hout kraken en de touwen piepen. Sommige touwen waren zo versleten dat ze het hout alleen nog maar bij elkaar hielden met een dun draadje. Gespannen keek ze toe hoe Sirus en Gondolin hen langzaam naderden. Ze waren driekwart van de brug overgestoken toen Gondolin haar voet neerzette op een plank die meteen brak. Met een kreet viel ze. Haar been verdween in het gat. Het plotselinge gewicht van de jonkvrouw zorgde ervoor dat ook de omliggende planken braken, onmiddellijk gevolgd door een van de twee onderste touwen waaraan de planken waren vastgemaakt. De brug hing nu nog maar aan drie lijnen. Gondolin viel naar beneden, maar kon zich nog vasthouden aan het andere touw dat de planken bijeen had gehouden. Sirus greep zich vast aan het touw dat nog heel was, en draaide zich om. De brug kraakte en zwaaide vervaarlijk. Hij hing deels af naar de afgrond.

‘Gondolin!’ schreeuwde Cyane. Bevend rende ze naar het ravijn. Een stevige hand trok haar terug en duwde haar ruw naar achteren. Het was Ikor. De Fee baande zich een weg naar voren. Hij nam de situatie snel in ogenschouw. Sirus deed een wanhopige poging om bij Gondolin te komen.

‘Kom hierheen,’ gebood Ikor de Nudoor met een stem die nauwelijks tegenspraak duldde.

‘Nee,’ riep Sirus verbeten terug.

‘Je bent te zwaar voor de brug. Kom hier. ‘Ikors zwarte ogen stonden dwingend.

Meroboth ging naast de Fee staan. ‘Hij heeft gelijk, Sirus. Kom hier,’ riep hij.

Cyane kon alleen maar raden hoe Sirus zich voelde toen hij langzaam over de brug naar hen toe kroop.

Het wanhopige hulpgeroep van Gondolin klonk in hun oren. Cyane zag hoe ze zich doodsbang aan het touw vastklampte, het bulderende water onder zich. Tiron en Ikor trokken Sirus aan de kant. De grote Nudoor rukte zich woest los. Hij zag eruit alsof hij zo weer de half hangende brug op wilde gaan. Naast hem stond Ikor. Hij keek naar de touwen. Toen draaide hij zich om naar Iss. De veerman kwam meteen naar hem toe.

‘Help me, Iss,’ zei Ikor dwingend. ‘Ik ben licht en sterk genoeg om haar te halen.’

Hij liep naar de afgrond en pakte het touw. Langzaam klom hij de brug op. Iss bleef op de rand staan en hield hem nauwlettend in de gaten. Gondolins gegil was overgegaan in een wanhopig snikken. Dat sneed Cyane nog meer door de ziel.

Sirus wist zich geen raad. Hij balanceerde op het randje van de afgrond. ‘Houd vol, Gondolin,’ riep hij haar toe. ‘Er komt hulp. Houd vol, houd alsjeblieft vol!’

Meroboth trok hem naar achteren. ‘We hebben er niets aan als jij ook naar beneden valt.’

Ikor volgde het touw voorzichtig tot hij bij de plek was waar Gondolin hing. Hij zakte door zijn knieën. ‘Pak mijn handen,’ gebood hij haar.