‘Dat durf ik niet,’ snikte ze.
‘Pak zijn handen!’ schreeuwde Sirus. ‘Toe dan, je kunt het.’
Cyane durfde nauwelijks te kijken. Ze stond bevend naast Tiron, die haar stevig vasthield. Langzaam liet Gondolin eerst haar ene hand los en greep de slanke hand van de Fee. Cyane vroeg zich af of Ikors magere lichaam genoeg kracht bezat om Gondolin te houden.
‘Goed zo,’ zei Ikor met een vaste en krachtige stem. ‘Nu de andere.’
Gondolin liet het touw los en hing nu met haar volle gewicht aan de Fee.
Ikor gaf geen krimp. ‘Sla een van je armen om mijn hals.’
Huilend van angst deed ze wat hij vroeg. Moeizaam trok ze zich naar boven aan het zo breekbaar ogende lichaam van de Fee. Met een laatste krachtinspanning gooide ze haar arm om zijn hals. Met zijn nu vrije hand greep Ikor het touw weer. Langzaam en heel voorzichtig trok hij zichzelf en Gondolin overeind.
Cyane hoorde het hout kraken en de touwen knarsen.
Ikor draaide zich om en gebood Gondolin nu zelf het touw te pakken. ‘Lopen,’ commandeerde hij.
Wankelend op het half ingestorte gevaarte klom Gondolin de brug op. Iss liep haar tegemoet en trok haar het vasteland op. Huilend verdween Gondolin in de sterke armen van Sirus, die haar troostend streelde en haar allerlei zachte woorden toefluisterde. Nu twijfelde niemand meer aan zijn gevoelens voor haar.
Giffor, Meroboth en Tiron stonden opgelucht om hen heen. Ze dachten niet meer aan Ikor, die nog steeds op de brug stond.
Cyane streelde Gondolin even over haar lange losgeraakte haar. Toen draaide ze zich weer naar de brug om. Ikor stond nog steeds op de plek waar hij Gondolin omhoog had getrokken. Buiten adem hield hij met twee handen het touw vast. Ze begreep dat hij te uitgeput was om de klim naar boven te wagen. Ze liep naar de rand. Ikor en Iss hadden haar niet in de gaten.
‘Laat me maar, Iss. ‘De net nog zo sterke stem van Ikor klonk zacht. ‘Het is beter voor iedereen als ik er niet meer ben. Ik kan niet meer.’
‘Kom hier, Geronimo,’ zei Iss. ‘Op deze manier wil je niet sterven.’
Cyane keek bevreemd naar de twee mannen. Waarom noemde Iss Ikor bij een andere naam? Ze keek naar de Fee. Opeens was het alsof ze heel iemand anders zag. Er stonden scherpe lijnen van vermoeidheid in zijn gezicht. De zwarte ogen waren niet langer kil. Ze zag een intens verdriet en een grote pijn. Zijn slanke handen lagen om het touw geklemd. Hijgend keek hij naar boven. De planken begonnen te kraken. Tot haar afschuw zag ze dat het tweede touw aan de onderkant van de brug begon te breken.
Iss had het ook gezien. Cyane zag een plotselinge woede opkomen in zijn ene blauwe oog. ‘Je laat me niet in de steek, Geronimo,’ zei hij dwingend. Elk woord koste hem moeite. Hij was eigenlijk niet in staat om over zo’n grote afstand te praten. ‘Jij bent de enige die mij mijn hele leven heeft gesteund. Als jij in die rivier valt, spring ik je achterna.’
Ikor volgde Iss’ blik naar het onderste touw. Het feit dat de lijn snel afrafelde scheen hem weinig te doen. ‘Zelfs jij vertrouwt me niet, Iss,’ zei hij.
‘Laat me dan zien dat ik het mis heb,’ zei Iss.
Ikor aarzelde nog heel even. Toen trok hij zich op aan het touw en klom tergend langzaam naar boven.
Cyane zag dat het touw snel zwakker werd. ‘Schiet op,’ riep ze Ikor onwillekeurig toe.
Ekér was bijna aan de overkant toen het touw brak. Met een krakend geluid viel het ene deel van de brug met een klap tegen de steile wand aan. Het hout versplinterde in duizenden stukjes alvorens het naar beneden viel in het kolkende water.
Iss had Ikor net op tijd kunnen grijpen. Hij trok hem met een beweging omhoog. Op handen en knieën zat de Fee happend naar adem op de grond. Iss stond naast hem en wilde hem overeind helpen. Ikor duwde hem weg en kwam moeizaam zelf overeind.
De anderen hadden inmiddels ook door dat de Fee ternauwernood aan de dood was ontsnapt. Ze keken hem een tikje verbouwereerd aan. Niemand nam de moeite hem te bedanken voor het redden van het leven van Gondolin. Cyane wilde wel maar durfde niet. Ze schrok van de blik van Ikor. Pijn, verdriet en woede streden daar om voorrang.
Zonder een woord te zeggen liep hij wankelend naar zijn paard, klom moeizaam op de rug en verdween in galop het pad op en het bos in. Zijn mantel wapperde achter hem aan. Verbijsterd keek iedereen hem na.
‘Die zijn we kwijt,’ mompelde Tiron.
Cyane draaide zich boos naar hem om. ‘Hoe kun je dat zeggen. Hij heeft Gondolins leven gered. En het mijne.’
‘We hebben het over Ikor, Cyane,’ merkte Tiron op. ‘De meesterspion van Tronador. Hij is niet te vertrouwen.’
Cyane keek naar de gezichten van de anderen. Ze dachten er allemaal hetzelfde over als Tiron. Zelfs Gondolin keek afwerend. Alleen op het mismaakte gezicht van Iss stond iets anders te lezen. De veerman mengde zich echter niet in de discussie. Ze haalde triest haar schouders op en liep naar Horizon.
‘Laten we maar verder gaan,’ stelde Meroboth voor. ‘Het wordt nu snel donker en ik neem aan dat niemand hier de nacht wil doorbrengen.’
De anderen knikten instemmend. Snel reden ze het pad op dat Ikor even tevoren in vliegende vaart had genomen.
Algauw hadden ze de rotsen en het geraas van de Jenagar achter zich gelaten en volgden ze door het oerwoud de snel stromende Hotur. Cyane had nu geen aandacht meer voor het natuurschoon en de grote insecten. Peinzend staarde ze voor zich uit. Waarom had Iss Ikor aangesproken met Geronimo? Geronimo. Waar had ze die naam eerder gehoord? Ze zuchtte gelaten. Blijkbaar was ze de enige die zich druk maakte om Ikor. De rest was blij dat ze van hem af waren. Ze vroeg zich af waar hij heen gegaan was.
Het werd nu snel donker en bij een kleine open plek aan de rivier sloegen ze hun kamp op. Tiron en Sirus wisten een aantal vissen uit het water te halen en algauw zat iedereen rond het vuur te eten. Er werd nauwelijks gesproken. Sirus bleef bij Gondolin in de buurt en stopte haar de lekkerste stukjes toe.
Tien
Twee lange dagen volgden ze de Hotur. Het landschap veranderde geleidelijk in een onregelmatig rotsachtig gesteente. Wild bruisend vervolgde het water zijn weg. Het pad door de rotsformatie was smal en moeilijk begaanbaar. Af en toe had een sterke boom zich een plaatsje weten te veroveren tussen de rotsen, maar de meeste rotsen waren kaal en grijs. Van Ikor was geen spoor te bekennen.
Aan het eind van de tweede dag naderden ze de volgende afsplitsing van de Hotur, de Zu. Smaller, rustiger en ondieper dan de Jenagar was de rivier op deze plaats goed doorwaadbaar. Hier splitste zich ook het pad. Een smalle weg volgde de Zu naar het westen waar de hoofdstad Ack lag.
Zittend op de paarden staken ze de Zu over. Aan de overkant maakten ze een vuur om zich op te warmen. Hier zouden ze de nacht doorbrengen.
Cyane rolde zich in een kleed en sliep algauw. Tiron had de eerste wacht. Hij zat vlak bij haar en zoals altijd voelde ze zich veilig als hij in de buurt was.
Ze had nog maar kort geslapen toen Tiron haar wakker maakte. Hij had ook de anderen gewekt. Ze begreep meteen waarom. Ze hoorde het geplens van water, veroorzaakt door paarden die de Zu overstaken.
Sirus en Giffor hadden hun wapens klaar en ook Iss beschikte over een dolk. De paarden kwamen hun kant uit. Ze werden bereden door vier Feeën. Ze zagen er doorvoed en verzorgd uit. Ook waren ze goed bewapend. Hun leider, een lange Fee gekleed in paars fluweel, hield halt voor het vuur.
‘Premiejagers,’ siste Sirus tegen Cyane. Vanuit haar ooghoeken zag ze dat Iss zich langzaam naar achteren bewoog. Op de rotsachtige vlakte kon hij zich echter niet verbergen.
‘Gegroet heren en dames,’ zei de Fee in het paars fier. Hij knikte koeltjes naar Iss. ‘Gegroet Iss. We hebben je gevonden.’
Meroboth deed een stap naar voren. ‘En u bent?’ vroeg hij.
‘Filegon. Aangenaam,’ zei de Fee.
‘Dat valt nog te bezien,’ vond Meroboth. ‘Ik ben Meroboth. Iss reist met mij mee.’