Ikor keek het vertrek rond. Ze rilde onder zijn koele blik. Meroboth stond op en liep naar de Fee toe. Sirus volgde hem met zijn hand op het gevest van het zwaard. Het verbaasde Cyane dat Ikor daar niets tegen deed. Hij hoefde zijn mannen maar te roepen.
‘Meroboth,’ begroette Ikor de oude man. Zijn stem klonk niet onvriendelijk, maar was nogal vlak.
‘Wat heeft dit allemaal te betekenen, Ikor?’ informeerde Meroboth.
‘Ik weet niet wat je bedoelt,’ zei de Fee.
‘Je had ons ook meteen kunnen doden,’ zei Meroboth. ‘Waarom deze poppenkast?’
Ikor liep langs Meroboth en Sirus heen en bekeek de andere leden van het gezelschap nauwkeurig. Uit zijn koele ogen kon Cyane niet opmaken of het nieuwsgierigheid was of iets anders wat hem dreef.
‘Het zou Adanar woedend hebben gemaakt als ik degene was die het zwaard naar Tronador had gebracht,’ zei Ikor plotseling. Snel draaide hij zich om naar Meroboth.
De oude man keek hem onderzoekend aan. ‘Wat let je?’ Hij wees naar Cyane. ‘Je hoeft het maar te pakken.’
‘Er is iets wat Adanar nog kwader zou maken.’
Cyane wachtte angstig op de rest van het verhaal. Het leed geen twijfel dat Ikor alle touwtjes in handen had. Hij kon met hen doen wat hij wilde. Uit de verhalen van Meroboth wist ze dat hij genadeloos was.
Ikor liep naar Cyane en raakte met zijn magere hand het zwaard aan. Ze rilde onwillekeurig nu ze zo dicht bij die ijzige ogen was.
‘Stel dat ik je zou helpen, Meroboth, om met dit zwaard Tronador te verslaan,’ zei Ikor.
Meroboth zuchtte geërgerd. ‘Houd toch op met die onzin, Ikor.’
Ikor sloeg zijn armen over elkaar. ‘Ik meen het,’ zei hij. ‘Ik heb net je leven gered, Meroboth, al besef je dat nu nog niet.’
Meroboth schudde zijn hoofd en liep terug naar zijn stoel. ‘Kom nu maar ter zake, Ikor, want ik ken je te goed. Er zit hoe dan ook ergens een addertje onder het gras.’
‘Wat je wilt. ‘Ikor liep naar de deur en sloot deze. Toen draaide hij zich om en begon te vertellen. ‘Ik weet dat je lang niet in Varénia bent geweest. Er is hier veel veranderd. Soldaten van Adanar hebben de Varénen geronseld. Tronador denkt in zijn strijd voetvolk nodig te hebben. Je weet wel, van het soort dat makkelijk vervangbaar en dus opofferbaar is.’
Sirus keek hem kwaad aan. ‘Je bent en blijft een smerige rat, Ikor.’
Ikor negeerde de Nudoor. ‘De Varénen zijn alleen maar armer geworden. Het bos raakt uitgeput. Arme mensen doen veel als je maar genoeg betaalt en Adanar is helaas nog rijker dan ik ben. Dit volk werkt nu voor Tronador en dus maken ze jacht op jou, Meroboth, en op je beide broers.’
Meroboth keek op bij deze mededeling, maar hij zweeg.
Ikor liep naar de houten tafel en leunde ertegenaan. ‘Ik wil je wel helpen veilig dit land uit te komen op voorwaarde dat je me daarna meeneemt op je verdere reis.’
Meroboths gezicht lichtte nu verbaasd op. ‘Dat heb ik vast niet goed verstaan,’ zei hij.
‘Ach, kom op, Meroboth,’ zei Ikor, en hij richtte zijn ogen op de oude man. ‘Jij weet net zo goed als ik wat zich al die jaren in het Rijk der Duisternis heeft afgespeeld.’
‘Ik weet dat jij smerige dingen hebt uitgehaald,’ bevestigde Meroboth koud.
‘Net als Adanar,’ zei Ikor. ‘Hij heeft ervoor gezorgd dat ik uit de gratie ben gevallen bij Elenia en vervolgens bij Tronador. Ik ben verstoten uit het Rijk.’
Meroboth kneep zijn ogen samen en keek de Fee aandachtig aan. ‘Hè, wat vervelend.’
‘Ik spreek de waarheid,’ zei Ikor koel. ‘Adanar lijdt aan grootheidswaanzin. Hij heeft verschrikkelijke buien van achterdocht. Hij meende dat ik zijn plaats wilde innemen.’
‘Wat een belachelijk idee.’
‘Pas maar op, Meroboth,’ zei Ikor. ‘Adanar heeft Tronador in zijn macht. Hij is de feitelijke heerser in het Rijk. Hij is onvoorspelbaar en gevaarlijk, bijna krankzinnig. Waarom denk je dat Ramart bij mij is? Hij was Adanars trouwste dienaar.’
‘Dat vond ik al vreemd, ja,’ gaf Meroboth toe.
‘Hij had zijn keuze gauw gemaakt, nadat ik zijn loon verdubbeld had,’ zei Ikor.
‘Waarom wil je met mij mee, Ikor?’ vroeg Meroboth.
‘Als jij je broers hebt gevonden maak je in mijn ogen een redelijke kans op de overwinning. Bovendien hebben we elkaars bescherming nodig. Op mij wordt nu even fanatiek jacht gemaakt als op jou. Ik heb een Morf tot mijn beschikking en ik ben een goede strijder,’ somde Ikor vlak op.
Cyane volgde het gesprek geboeid. Ze kon nauwelijks geloven wat ze hoorde. Ikor, de gevaarlijke Fee, wilde zich bij hen aansluiten. Ze keek naar Sirus. Ook hij had een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht.
‘Hoe zit het met die Varénen buiten?’ informeerde Meroboth.
‘Hun heb ik meer betaald dan Adanar deed. Het zijn huurlingen. Vorige week werkten ze nog voor Adanar. Ik was van plan ze te ontslaan zodra ik jou had gevonden.’
‘Hier ben ik, en zij zijn er nog,’ zei Meroboth. ‘Ik moet er toch niet aan denken dat jij je opeens bedenkt en ik weer tientallen Varénen met stokken om me heen heb staan.’
Ikor knikte, maakte zich langzaam los van de tafel en opende de deur. Hij riep iets naar buiten in de vreemde taal.
‘Hij roept de Varénen,’ vertaalde Sirus voor Cyane.
Verrast keek ze hem aan.
Sirus grijnsde, maar niet van harte. ‘Ik ben immers ook een huurling. Ik ben in veel landen geweest.’
Blijkbaar hadden de Varénen zich buiten al verzameld, want Ikor sprak hen meteen luid toe.
‘Hij zegt dat ze weg mogen gaan, want hij betaalt hen niet langer. Het loon van vandaag zal hij ze zo geven. En hij bedankt ze voor hun diensten,’ vertaalde Sirus.
Meroboth had blijkbaar geen vertaler nodig. Met interesse volgde hij de toespraak. Toen draaide hij zich om naar Sirus. ‘Wat denk jij?’
‘Tja, ik weet het niet,’ aarzelde de zwaardvechter. ‘De laatste geruchten bevestigen zijn verhaal. Vélar had Ikors vreemde gedrag al opgemerkt, maar het kan ook een val zijn.’
Meroboth schudde zijn hoofd. ‘Ikor is niet iemand om te spioneren en te infiltreren. Hij had ons daarnet met gemak kunnen doden en het zwaard kunnen vernietigen. Dan had hij voor altijd bij Tronador in de gunst gestaan.’
‘Dat is waar,’ gaf Sirus toe. ‘Maar ik vertrouw hem niet. We hoeven geen enkele loyaliteit van hem te verwachten. Als zijn kansen keren, zal hij alsnog proberen ons uit de weg te ruimen.’
‘Hij is nu alleen. De huurlingen zijn weg en dan kunnen we hem aan. En hij heeft Ramart, voor wat dat waard is. Een Morf kan nog weieens van pas komen,’ vond Meroboth. ‘Bovendien kan Ikor nuttig zijn als we onverhoopt het Feeenrijk in moeten.’
‘En hij heeft vast veel waardevolle informatie,’ bedacht Sirus.
Op dat moment kwam Ikor weer binnen. ‘Ze gaan weg,’ zei hij.
‘En Ramart?’ vroeg Meroboth.
‘Ramart blijft bij mij. Hij kan nergens anders heen en hij komt mij van pas,’ zei Ikor.
Meroboth vuurde zijn laatste en belangrijkste vraag af op de koele Fee. ‘Hoe weet ik dat je mij niet gebruikt om bij mijn broers te komen?’
Het gezicht van Ikor bleef even koel als voorheen. ‘Als ik je broers had willen hebben, had ik ze al gehad,’ zei hij. ‘Mekaron is in het Feeënrijk, bij de veerman Iss. Ik heb vrij spel in mijn eigen land. Bovendien staat er een prijs op het hoofd van die Iss. Het schijnt dat je broer hem beschermt tegen lieden die snel rijk willen worden. Ik weet waar Iss meestal verblijft.’
‘En Melsaran?’ informeerde Meroboth dwingend.
Ikor keek de oude man recht aan. ‘Ik heb Melsaran onlangs nog gezien in het Rijk der Duisternis.’
Meroboth werd bleek en draaide zich van de Fee weg.
Cyane beet op haar lip. Ze haatte Ikor om wat hij insinueerde en om wat hij Meroboth daarmee aandeed.
De oude man herstelde zich echter snel en keek Ikor weer aan. ‘Goed, Ikor, je mag mee naar Orion en je mag ons de wegwijzen naar Mekaron. Ik heb je inderdaad nodig om het Feeënrijk in te komen. Daarna zien we wel weer verder.’
Langzaam liep Meroboth om de Fee heen. ‘Ik vertrouw je niet, Ikor,’ zei hij. ‘Je bent en blijft mijn vijand. Ik heb te veel met je meegemaakt.’